Religieus verleden
Kerken en kloosters zijn beeldbepalende gebouwen in een stad of dorp. Hoe mensen vroeger hun geloof beleden en hoe belangrijk dat in hun leven was, is ook af te lezen aan voorwerpen in museumcollecties en het voortbestaan van rituelen.
Vroege christendom
Aan goden gewijde altaren, zoals die voor Nehalennia, zijn stille getuigen van het geloofsleven van mensen in de Romeinse tijd. Het christendom kwam in de zevende eeuw naar het huidige Zeeland. Eligius, bisschop van Noyon en Doornik, verspreidde in deze contreien als eerste het christendom. Alleen in de omgeving van Aardenburg behielden zijn ideeën invloed.
Boven de Westerschelde ging de grootste invloed uit van Engelse zendelingen. Een van hen was de legendarische Willibrord, die in het jaar 690 naar Walcheren kwam om er het christendom te verkondigen. Hij kerstende in vijftig jaar tijd een groot deel van de Nederlandse kuststreken en stichtte de abdij van Echternach (Luxemburg). Over hem deden allerlei wonderverhalen de ronde. Zo zou hij bij Zoutelande een zoetwaterbron hebben opgewekt door met zijn staf een kruis in de aarde te tekenen. De Willibrordusput in het dorp herinnert daaraan. De kerken in Westkapelle en Oostkapelle werden aan Willibrord gewijd. Westkapelle groeide uit tot het centrum van de Willibrordverering en een bekend pelgrimsoord. De kerk bezat relikwieën van de zendeling, die vermoedelijk geschonken waren door de abdij van Echternach, waar Willibrord overleed.
Kerken en kloosters
Waarschijnlijk verloor het christendom aan invloed in de Vikingtijd, maar daarna verstevigde de kerk zijn greep. In de dertiende eeuw had bijna elk dorp in Zeeland wel een eigen kerk. Veel van de dorpen uit die tijd zijn ook naar hun kerk genoemd. Behalve kapellen en kerken werden door de hele provincie ook kloosters gebouwd. De kloostergemeenschappen maakten deel uit van kloosterorden die delen van Europa omspanden.
Een deel van de kerken en kloosters in Zeeland verdween nog in de middeleeuwen. Sommige dorpen – en daarmee ook de kerkgemeenschap – waren zo klein dat ze niet levensvatbaar bleken. De Beeldenstorm in 1566 richtte bovendien schade aan. Maar echt funest waren de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog. In de strijd, die voor een belangrijk deel op het platteland werd uitgevochten, werden heel wat religieuze gebouwen verwoest. Die werden door geldgebrek niet allemaal weer opgebouwd.
Meer religieuze gezindten
Aan het eind van de zestiende eeuw kreeg in grote delen van Zeeland de reformatie voet aan de grond. Het humanistisch gedachtegoed had al eerder die eeuw de Zeeuwse gebieden bereikt en daarop volgden de ideeën van Luther en Calvijn. De nieuwe, protestantse kerkgemeenten namen de oude katholieke kerkgebouwen in. Andere religieuze gezindten, in het bijzonder joden en katholieken, mochten hun geloof niet in het openbaar belijden.
Zeeland was diverse malen een toevluchtsoord voor mensen uit Europa die om geloofsredenen moesten vluchten: Zuid-Nederlanders aan het eind van de zestiende eeuw, hugenoten uit Frankrijk vanaf de zeventiende eeuw en Salzburgers in de achttiende eeuw. Ook dankzij de vele handelsrelaties van de steden streken gelovigen uit alle windstreken hier neer.
Eind achttiende eeuw volgde in Nederland de politieke gelijkstelling van alle godsdiensten. Vanaf dat moment konden ook de andere religieuze gezindten naar buiten treden. De katholieken bouwden nieuwe kerken. In de protestantse kerken splitsten zich nieuwe geloofsrichtingen af. Dat werd ook zichtbaar in het straatbeeld. Niet alleen in de steden maar ook in veel dorpen staat daardoor meer dan één kerkgebouw. Als gevolg van de ontkerkelijking, een proces dat in de vorige eeuw inzette, hebben deze gebouwen inmiddels hun oorspronkelijke functie verloren en wordt gezocht naar nieuwe vormen van gebruik.
Reizigers
Invloeden gingen niet alleen uit van mensen die Zeeland bezochten, maar ook van reizen die Zeeuwen zelf om geloofsredenen ondernamen. Daarvan getuigen pelgrimsinsignes, waarvan er in Zeeland vele duizenden in de bodem zijn gevonden. Daarvan getuigen ook verslagen van pelgrimsreizen, zoals het dagboek dat de edelman en ridder Mher Joos van Ghistele uit Zuiddorpe bijhield van de reis naar het Heilige Land die hij tussen 1481 en 1485 maakte. En ook uit kostbare herinneringsstukken blijkt dat men ver op reis ging. Een bijzonder fraai voorbeeld daarvan is de zilveren dekselbokaal van het Sint-Jacobsgilde uit Sint-Maartensdijk, die het gilde liet maken ter gelegenheid van een pelgrimstocht van gildebroeders naar Santiago de Compostella in 1595.