Grote of Maria Magdalenakerk in Goes

Al in de twaalfde eeuw stond op deze plek een parochiekerk, gewijd aan de heilige Maria Magdalena. De kerk onderging vele uitbreidingen, brandde in 1618 grotendeels af, maar verrees daarna weer in volle glorie. Ook de soms stormachtige tijden in het kerkelijk en maatschappelijk leven doorstond ze. Nu is de kerk een van de belangrijkste monumenten van Goes en vervult ze een centrale rol in het culturele leven in de stad.

Eerste parochiekerk

In de tweede helft van de twaalfde eeuw was er al een parochiekerk in Goes, gewijd aan Sint Maria Magdalena, die ook stadspatrones van Goes was. Het bescheiden gebouw had vermoedelijk de vorm van een zaalkerk en ging als kerkschip fungeren toen er in de dertiende eeuw een koor tegenaan werd gebouwd. In 1423 werd een nieuwe westtoren gebouwd en werd het schip in die richting uitgebreid.

Ingang aan de westzijde van de kerk (foto Timo Tijhof, cc by-sa 3.0).

Ingang aan de westzijde van de kerk (foto Timo Tijhof, cc by-sa 3.0).

Uitbreiding

Midden vijftiende eeuw kreeg de kerk een nieuw, groter koor, in de stijl van de Brabantse gotiek. Het was breder dan het oude schip, waardoor de verhoudingen binnen het gebouwencomplex enigszins zoekraakten. Daarom werd het schip uitgebreid met twee beuken, zodat het even breed werd als het koor. De twee buitenste zijbeuken waren bestemd voor de kapellen.

Eind vijftiende of begin zestiende eeuw werden ook een noorder- en zuidertransept gebouwd en aan de oostzijde van het zuidertransept een nieuwe sacristie. Het nieuwe koor en de transepten waren beduidend hoger dan het oude schip. Ook werd in die tijd een preekstoel gebouwd, waarvan de kuip tot in de huidige tijd dienst doet.

Pestgleuven

Net als in de Sint-Baafskerk in Aardenburg bevinden zich naast de deur in het noordertransept ‘pestgleuven’. Dit zijn lange groeven, daterend uit de middeleeuwen, vermoedelijk gemaakt om steenschraapsel op te vangen, dat men een genezende werking tegen de pest toedichtte.

Gilden

De kerk telde een groot aantal altaren, meestal gewijd aan de patroonheiligen van de gilden. De belangrijkste gilden onderhielden ook de gebrandschilderde ramen. Het hoofdaltaar zal zijn gewijd aan de H. Maria Magdalena, die ook stadspatrones van Goes was.

Brand

Toen Hans de schaliedekker op 11 september 1618 tegen het middaguur van het dak afdaalde om te gaan eten, vergat hij het vuur onder de pot met kokend lood voldoende af te dekken. Het kerkdak vatte vlam en een groot deel van de kerk brandde af.

Bij de herbouw werd het schip even hoog gemaakt als het koor, zodat het gebouw meer eenheid vertoonde.

Rumoer

Daarna diende de kerk weer eeuwenlang voor de protestantse eredienst. Rustig zullen deze diensten, die ook op werkdagen werden gehouden, niet zijn verlopen. De deuren van het noorder- en zuidertransept stonden open en mensen gebruikten de doorgang om van de Korte Kerkstraat naar de Kreukelmarkt te komen (en vice versa). Sleperskarren ratelden over de stenen vloer. Menigmaal moest worden opgetreden tegen schreeuwende en spelende kinderen.

Ingang aan de Korte Kerkstraat, omstreeks 1965 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto A. van Wyngen).

Ingang aan de Korte Kerkstraat, omstreeks 1965 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto A. van Wyngen).

Kerk en stad

Tussen het kerkelijk bestuur en het stadsbestuur bestonden, zoals overal elders, nauwe banden. Het stadsbestuur had grote invloed op de benoeming van kerkenraadsleden en op het beroepen van predikanten. Het was ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de kerkgebouwen. De kerkenraad waakte over het geloofsleven van de lidmaten van de kerk. Het stadsbestuur moest bijspringen als het gedrag van gelovigen ontspoorde. Deze situatie duurde tot 1796, toen kerk en staat werden gescheiden.

Herenbank

De herenbank, die nu onder het orgel staat, getuigt van deze vervlechting van kerk en stad. Hij werd gemaakt in 1654. In de kop van de bank bevinden zich de wapens van de stad Goes en de heerlijkheid Borssele, in die tijd eigendom van Goes.

“Kunstgewrocht van den eersten rang”

Eind negentiende eeuw was de bouwkundige toestand van het kerkgebouw zo slecht, dat restauratie dringend noodzakelijk was. Het duurde lang voor de benodigde gelden bijeen waren gebracht. In de krant De Zeeuw werd het belang van restauratie benadrukt voor dit “kunstgewrocht van den eersten rang”. De gehele twintigste eeuw werd getekend door restauraties die steeds opnieuw noodzakelijk bleken en waarvoor steeds opnieuw met moeite het benodigde geld werd verworven.

Orgel met Turkse kap (foto Wikimedia, Lymantria).

Orgel met Turkse kap (foto Wikimedia, Lymantria).

Orgel

Al in de vijftiende eeuw bevond zich een orgel in de kerk en in 1555 kwam er een groter orgel bij. Bij de brand van 1618 gingen beide verloren. Het nieuwe orgel werd gebouwd door de Haarlemse orgelbouwer William Deakens. De rijk versierde orgelkast werd gemaakt door een Zeeuwse meubelmaker. De karakteristieke ‘Turkse kap’ kreeg het in 1739, mogelijk om het orgel meer cachet te geven. De overwelving verbeterde ook de akoestiek. Het binnenwerk van het orgel werd midden jaren 1960 voor de laatste keer vernieuwd door de Deense orgelbouwersfirma Marcussen.

Culturele functie

Omdat de exploitatie van een groot kerkgebouw alleen voor de erediensten niet meer op te brengen was, werd de Grote Kerk na een restauratie eind twintigste eeuw geschikt gemaakt voor een bredere functie. Nu vinden er ook muziek- en dansvoorstellingen, tentoonstellingen, ontvangsten en diners plaats.

Literatuur

C. Dekker, Een schamele landstede; geschiedenis van Goes tot aan de Satisfactie in 1577, Goes 2002.
Albert Kort en Allie Barth, Stappen in en om de Grote Kerk in Goes, Goes 2013.