Weeszorg in Goes rond 1600

In de Singelstraat in Goes herinneren de twee beeldjes van een jongetje en een meisje, in het blauw en in het wit, boven een poortje naast het Historisch Museum De Bevelanden, aan de tijd dat in dit gebouw het weeshuis van Goes was gevestigd. Het weeshuis werd opgericht in 1628 en bleef bestaan tot 1940. Het was een plek waar de arme wezen van Goes opgroeiden, leerden en speelden. Maar wat ging er aan de stichting van het weeshuis vooraf? Hoe stond het met de zorg voor wezen rond 1600?

De poort van het weeshuis aan de Singelstraat in Goes (Zeeuws Archief).

De poort van het weeshuis aan de Singelstraat in Goes (Zeeuws Archief).

Oorlogsgeweld en armoede

In de zestiende eeuw ging het slecht met Goes. Tijdens de Nederlandse Opstand was de stad lange tijd trouw aan de centrale regering van de Spaanse Nederlanden in Brussel en door de centrale ligging van grote strategische waarde. Hierdoor werd Goes een van de strijdtonelen van de Opstand: in 1572 kreeg de stad te maken met een inkwartiering van ruim achthonderd Spaanse soldaten, om later belegerd te worden door de geuzen. De Spanjaarden bleken te sterk. Pas in 1577 kwam de stad onder het gezag van stadhouder Willem van Oranje.

Deze ontwikkelingen hadden tot gevolg dat de handel compleet stil kwam te liggen en de inkomsten die het stadsbestuur nog had moesten worden gestoken in de verdediging.

Sinds 1451 werd de zorg voor de armen gecoördineerd door de armmeesters, zo ook die van wezen. De druk van de oorlog op de stad zorgde voor een sterke verarming van de bevolking. Het aantal kinderen dat wees werd omdat hun ouders of, als die overleden waren, hun familieleden hen niet meer konden onderhouden, groeide.

De armmeesters wrongen zich in allerlei bochten in hun zoektocht naar inkomsten. In 1578 bijvoorbeeld deden zij een verzoek aan de stadhouder om de bezittingen van het kruisbroedersklooster te mogen verkopen. Dit mocht, maar niet alle verzoeken van deze aard werden goedgekeurd. Her en der probeerde men nog te collecteren, maar dit bracht steeds minder op. Het begrotingstekort was een altijd aanwezige zorg voor de armmeesters en zou dit ook tijdens het bestaan van het Goese weeshuis blijven.

De Grote Markt met het Stadhuis in Goes. In het Stadhuis was de Weeskamer gevestigd. Ets door Jan Caspar Philips naar een tekening van Cornelis Pronk, 1745 (Rijksmuseum Amsterdam).

De Grote Markt met het Stadhuis in Goes. In het Stadhuis was de Weeskamer gevestigd. Ets door Jan Caspar Philips naar een tekening van Cornelis Pronk, 1745 (Rijksmuseum Amsterdam).

De weeskamer en de uitbesteding van wezen

Omstreeks 1600 was het weeshuis er nog niet, maar waren er al wel regelingen die moesten voorzien in de verzorging van de kinderen. Zo was er tussen 1494 en 1810 een weeskamer, gezeteld in het stadhuis van Goes. Dit was een college van mannen, die vaak ook een functie hadden in het stadsbestuur, dat belast was met het beheren van het nalatenschap van wezen. Het ging om de ouders van kinderen die genoeg achterlieten om de kinderen van te onderhouden.

De weeskamer was opgericht om deze te beschermen, omdat het vaak gebeurde dat familieleden met de erfenis aan de haal gingen en zich niet bekommerden om het lot van de kleintjes. Voor hen organiseerde de weeskamer opname in de gezinnen van familieleden of die van de stedelijke elite.

De kinderen die niet zo fortuinlijk waren, werden door de armmeesters uitbesteed. Dit gebeurde één keer per jaar in het openbaar. Het idee achter deze uitbesteding was dat de kinderen goed terechtkwamen, maar niets was minder waar. Vooral arme gezinnen namen weeskinderen op deze manier in huis, in de hoop meer financiële steun te krijgen. Het hielp ook niet mee dat de armmeesters geen eisen aan de verzorging stelden, waardoor de kinderen dan wel onderdak hadden gekregen, maar vaak in voeding (én opvoeding) tekort werden gedaan.

De oprichting van het weeshuis aan de Singelstraat

Niet alleen de slechte opvang van de arme weeskinderen, maar ook het grote aantal weeskinderen rond het begin van de zeventiende eeuw, deed de armmeesters er bij het stadsbestuur op aandringen dat er echt een weeshuis moest worden opgericht.

Zoals gezegd was de financiële situatie van de armenzorg niet om over naar huis te schrijven, maar dit belette de armmeesters niet langer om toch te gaan zoeken naar een geschikte locatie. Hiervoor kozen zij het voormalige kloostercomplex van de Zwarte Zusters. Het gebouw kreeg een inspectie, waaruit bleek dat er het nodige aan moest gebeuren. Men ging aan de slag met het tot stand brengen van het meest noodzakelijke. Er kwam een ruimte om te koken, maar geld voor aparte eetzalen voor jongens en meisjes was er niet. Ook kon er geen speciale wezenschool in het tehuis worden ingericht, waardoor de kinderen naar de naastgelegen armenschool moesten. Wel kwamen er een kamer voor de binnenvader en de binnenmoeder, zoals het echtpaar werd genoemd dat de verzorging van de kinderen op zich nam. Er kwamen dienstbodekamers, een vergaderkamer voor het bestuur, een kelder voor opslag, een kruidentuin, een bleekveld voor het bleken van linnengoed en een speelplaats.

Op 1 januari 1628 was het zover: het weeshuis werd opengesteld. Hoewel de weeskinderen van Goes nu gezamenlijk konden opgroeien, kwam er voor velen van hen nooit een einde aan de armoede waarin ze leefden. Het bestuur moest in het begin, en eigenlijk tijdens het gehele bestaan van het weeshuis, elke cent omdraaien.