De Zeeuwse kust is een bron van vermaak, gezondheid en inspiratie. En dat is niet alleen nu zo. De zee, het strand en de duinen oefenen al eeuwen grote aantrekkingskracht uit.
Naar buiten
Vanaf de zeventiende eeuw lieten welgestelde stedelingen fraaie buitenplaatsen op het platteland aanleggen, vooral op Walcheren en Schouwen. Nauw daarmee verbonden was de belangstelling voor tuinen. Veel (tuinen van) buitenplaatsen werden uiteindelijk in landbouwgrond omgezet, maar in de loop van de negentiende eeuw verrezen in de Manteling tussen Domburg en Oostkapelle weer nieuwe buitens.
Naar de kust
In navolging van steden aan de Engelse, Franse en Belgische kust ontwikkelde Domburg zich in de negentiende eeuw tot een gerenommeerde badplaats. Europese adel en hogere burgerij betrok villa’s in het kustdorp. Ze werden aangetrokken door de heilzame werking van zeewater en de aanwezigheid van de arts Joh. G. Mezger, die faam had verworven met zijn massagebehandelingen. Ondernemers verhuurden badkoetsen en rieten strandstoelen en dorpsbewoners gingen kamers verhuren.
Kunstenaarskolonie
In het spoor van de vermogende elite volgden kunstenaars. Jan Toorop was sinds 1898 een terugkerende zomergast. Er volgden vele andere kunstenaars, waaronder Piet Mondriaan, Jacoba van Heemskerck en haar vriendin Marie Tak van Poortvliet. Het kapitaalkrachtige publiek dat in Domburg neerstreek, was een uitgelezen koperspubliek voor kunst. In een houten paviljoen onderaan de Domburgse duinen werden zomertentoonstellingen ingericht. Domburg kreeg het karakter van een kunstenaarskolonie.
De kunstenaars waardeerden Zeeland om het kustlandschap met de duinen, het stille boerenland met de mensen in streekdracht en de historische stadjes. Die motieven pasten goed in de kunststromingen die toen in zwang waren. Het ‘Zeeuwse licht’, een fenomeen dat men toeschrijft aan de zoutkristallen uit het water die in de lucht terechtkomen, werd een begrip. Na de dood van Toorop in 1926 was het hoogtepunt van de Domburgse schilderskolonie voorbij, maar Zeeland stond voorgoed in de kunstharten gegrift.
Veere
Schrijver Nescio ontdekte Veere al vroeg in de twintigste eeuw en werd tijdens zijn verblijf geïnspireerd om ‘De Uitvreter’ te schrijven. In de Grote Kerk van het stadje kun je in de voetsporen van de schrijver treden en aan het schrijven slaan aan zijn schrijftafel. Veere beleefde tussen de twee wereldoorlogen ook een bloeiperiode als kunstenaarskolonie. Er werden regelmatig tentoonstellingen georganiseerd. Veere had zijn eigen charme, mede omdat het als vissershaven fungeerde, en er vestigden zich dan ook tal van kunstenaars permanent.
Nu kunst kijken
Wil je de sfeer van de kunstenaarskolonies proeven, dan is een bezoek aan het Marie Tak van Poortvlietmuseum een must. Het museum organiseert regelmatig kunsttentoonstellingen vanuit een replica van het paviljoen dat in Toorops tijd in Domburg stond. Schilderijen uit de tijd van de kunstenaarskolonies zijn ook te zien in het Zeeuws Museum en Museum Veere. Ook kun je de onderwerpen die destijds werden geschilderd nog zien. De inspiratie voor Mondriaans werk is eenvoudig terug te vinden: de vuurtoren van Westkapelle, de molen van Domburg en bijzondere bomen in de Manteling staan er nog allemaal. Wist je trouwens dat Zeeland ook nu weer kunstenaarskolonies kent? Kats en Graauw staan algemeen als kunstenaarsdorpen bekend en op heel veel plekken zijn er kunstroutes – soms maandelijks (de Middelburgse Kunst- en Cultuurroute) en soms in het toeristenseizoen (Kunstspoor op Noord-Beveland).
Vreemdelingenverkeer
Domburg was de eerste toeristische trekpleister, maar daar bleef het niet bij. Zeeland ging open dankzij spoor- en tramwegen en een bootverbinding met Engeland. Vlissingen leek ook op weg om zich tot badplaats te ontwikkelen, maar zag een streep door de rekening gaan toen de stad bij de bevrijding in 1944 zwaar beschadigd raakte. Renesse, Burgh-Haamstede, Zoutelande, Cadzand en Breskens ontwikkelden zich ook tot badplaatsen.
Recreatie en natuur
Door de toegenomen vrije tijd, koopkracht en mobiliteit nam het toerisme in de tweede helft van de twintigste eeuw massalere vormen aan. Accommodaties werden uitgebreid, in eerste instantie nog met eenvoudige vakantiehuisjes, en kampeerterreinen werden allengs luxer. Er kwamen dagattracties, zoals Miniatuur Walcheren, dat in 1954 als een tijdelijke tentoonstelling werd ingericht aan het Middelburgse Molenwater. Tegenwoordig vind je de miniatuurhuisjes in Mini Mundi Middelburg. Door de aanleg van de Deltawerken ontstonden nieuwe recreatiegebieden, zoals het Veerse Meer. Zeeland werd een watersportprovincie bij uitstek. En ook voor andere sporters had en heeft de provincie volop mogelijkheden te bieden: golf in de duingebieden, wielersport op de dijken, wegen en fietspaden, en met strandsporten en de jaarlijkse Kustmarathon werd de Zeeuwse kust opnieuw ontdekt.
Ook nu trekt de natuur
Net als de welgestelden uit de zeventiende eeuw trekken de mensen nu graag de natuur in. Zeeland heeft veel karakteristieke natuurgebieden zoals het Zwin en het Land van Saeftinghe in Zeeuws-Vlaanderen, Oranjezon op Walcheren, het duingebied bij Westenschouwen, de Slikken van de Heen bij Sint-Philipsland en de Zuid-Bevelandse bloemdijken. In nieuw ontwikkelde gebieden als Waterdunen gaan kustversterking, natuur en toerisme op een nieuwe manier samen.