Op de vruchtbare Zeeuwse klei stond het dagelijks leven in het teken van het agrarisch bedrijf. Van de schapen op de schorren tot de Zeeuwse tarwe die met paardenkrachten werd geoogst. Het Zeeuwse land was een goede voedingsbodem en daar werd optimaal gebruik van gemaakt.
Het oude grondgebruik
In de late steentijd begonnen de mensen in Zeeland met het bewerken van grond en het houden van vee. Ze woonden op één plek bij elkaar, in tegenstelling tot de jagers en verzamelaars vóór hen, die in kleine groepen door het gebied trokken. Resten van zo’n prehistorische nederzetting zijn gevonden bij Haamstede.
In de Romeinse tijd werd ook vee gehouden en vlas verbouwd. Ook wonnen de Romeinen zout uit het veen. Na de Romeinse tijd trok de bevolking uit Zeeland weg. Toen er in de vroege middeleeuwen weer mensen kwamen wonen, hielden zij schapen op de schorren en op de hoger gelegen delen werden graan en andere akkerbouwproducten verbouwd. En ook de zout- en turfwinning was belangrijk. Doordat er meer steden kwamen, werd de landbouw commerciëler. De steden moesten namelijk van voedsel worden voorzien, maar ook van grondstoffen voor de nijverheid zoals vlas.
Vruchtbare bodem
De boeren bewerkten in de zestiende eeuw de grond op een voor die tijd vooruitstrevende manier. Bovendien was de kleigrond in jonge polders, die na stormvloeden opnieuw waren bedijkt, zeer vruchtbaar. In eerste instantie ging men voor graan, maar toen de inkomsten daarvan terugliepen specialiseerde Zeeland zich (zeker op Tholen en Schouwen-Duiveland) in de meekrapteelt. In meestoven werd uit de meekrapwortels een rode verfstof gewonnen die voor het kleuren van textiel werd gebruikt. Zeeland was lange tijd de belangrijkste meekrapproducent in West-Europa. Door de grootschalige graan- en meekrapteelt ontstonden grote akkerbouwbedrijven. Hiervoor was een nieuw boerderijtype nodig met losstaande, grote schuren. De zwarte gepotdekselde schuur, vaak met een witte omlijning zodat de boer of knecht er ’s nachts zijn weg kon vinden, werd karakteristiek voor Zeeland.
Door de hele provincie zijn er monumentale boerderijen te zien zoals het zeventiende-eeuwse Huys Vermuyden op Tholen met een stenen schuur, hofstede Veldzicht bij Wolphaartsdijk met de karakteristieke zwarte schuur, Hoeve Van der Meulen bij ’s-Heer Abtskerke met een authentiek erf en de negentiende-eeuwse boerderij Land- en Zeezicht in Kamperland.
Landschap
Het akker- en weidelandschap typeerde het platteland. Op Walcheren markeerden meidoornhagen de scheiding van percelen tot het landschap bij de inundatie in 1944 werd verwoest. Op Schouwen waren perceeltjes beplant met elzenbomen die op kniehoogte werden gezaagd (elzenmeten). Op de Kop van Schouwen kun je nog elzenmeten vinden, bijvoorbeeld tussen de Kraaijensteinweg en de Lage weg in Westenschouwen.
Cultuur van het platteland
In de negentiende eeuw was Zeeland een uitgesproken agrarische provincie. Boeren toonden trots hoe rijk ze waren. Hun weelde las je af aan de boerderijen, hun span paarden en rijtuigen en ook aan hun kleding en sieraden. De streekdrachten kwamen tot volle bloei. In het Zeeuws Museum in Middelburg, Museum Veere, Museumboerderij Goemanszorg in Dreischor, Het Warenhuis in Axel, Historisch Museum De Bevelanden in Goes en Streekmuseum De Meestoof in Sint-Annaland vind je presentaties over het boerenleven en streekdrachten.
De trekpaarden, die nu als iconen van het Zeeuwse platteland te boek staan, werden ook in deze periode gefokt. Ze waren bij uitstek geschikt voor het werk op de zware kleigronden. Buiten het werk om werden ze ingezet voor sport en spel, zoals het ringrijden op Walcheren. Bij de straô-traditie op Schouwen trekken ruiters na de winter op hun paarden in optocht naar de zee om in de branding de paardenbenen te spoelen. Deze en andere tradities zoals gaaischieten en krulbollen worden tot op de dag van vandaag levend gehouden.
Bedrijvigheid
De agrarische bedrijvigheid trok ook andere bedrijvigheid aan. Van kleermakers en schoenlappers tot snijders van de heften voor ‘paeremessen’. Ambachtelijke bedrijven hadden hun eigen werkplaats in de dorpen en – in het geval van hoefsmeden – een karakteristieke travalje voor de deur. Die zie je nog in zo’n veertig dorpen (bijvoorbeeld Kerkwerve en Noordgouwe) centraal in het dorp staan. Ook had elk dorp zijn eigen molen waar graan werd gemalen. Veel Zeeuwse molens zijn nog in bedrijf. Je kunt ze bezoeken wanneer ze draaien en er vaak ook meel en streekproducten kopen. Een deel van de molens heeft nu een toeristische functie. Zo is rond de Jonge Johannes bij Serooskerke een kinderspeelplaats ontstaan en is de Graanhalm bij Burgh-Haamstede een pannenkoekenmolen.
Arbeid en machines
In een groot deel van Zeeland leidden rijke herenboeren grote boerenbedrijven. Landarbeiders werkten er voor een appel en een ei. Een beperkt deel van hen wist in de loop van de tijd een eigen boerenbedrijfje te verwerven. In de twintigste eeuw werden de landarbeiders en paarden op grote schaal vervangen door tractoren en andere machines. Het accent was inmiddels verschoven naar de teelt van aardappelen, uien en suikerbieten en ook de fruitteelt werd uitgebreid. Tegenwoordig neemt de zilte teelt ook een steeds belangrijkere plaats in de Zeeuwse landbouw in.