Zoekers en onderzoekers van verdronken land

Al eeuwen is er belangstelling voor de verdronken landen in Zeeland. Die interesse betreft vogels van verschillende pluimage: historici, (amateur)archeologen, heemkundigen, schatgravers, schrijvers, journalisten, docenten. De neerslag van alle onderzoek en bemoeienis is vastgelegd in collecties, exposities, museumpresentaties, artikelen, boeken, nieuwsitems en documentaires op radio en tv. In dit verhaal een greep uit de activiteiten sinds de achttiende eeuw.

Reimerswaal

In het Verdronken Land van Zuid-Beveland zijn vooral Nieuwlande en Reimerswaal object van oudheidkundig onderzoek en schatgraverij. De restanten van de stad Reimerswaal verdwenen in de jaren tachtig van de twintigste eeuw deels onder het talud van de Oesterdam tussen Zuid-Beveland en Tholen.

Jacob Ermerins

Een vroege, wetenschappelijk geïnteresseerde bezoeker van het verdronken Reimerswaal was de Veerse regent en kroniekschrijver Jacobus Ermerins (1725-1795). Hij bezocht de site in 1776 ‘met een Visschers Hengst-schuit’ vanuit Tholen. In 1788 verscheen van Ermerins hand de eerste ‘serieuze’ publicatie met waarnemingen over het verdronken Reimerswaal. Zijn ‘veldwerk’ leverde ongeveer een bladzijde tekst op in een boek van 235 pagina’s. Het boek is volgepakt met historische en archivalische mededelingen, ‘Bylaagen’ en een uitgebreid aanhangsel.

Plattegrond van Reimerswaal uit de Stedenatlas van Jacob van Deventer (ZB, Beeldbank Zeeland).

Plattegrond van Reimerswaal uit de Stedenatlas van Jacob van Deventer (ZB, Beeldbank Zeeland).

Overblyfsels

Ermerins meldt ‘veel grondslagen van huizen, ook van Stads buiten muren en toorens’. Hij kon ook de plaats van de kerk onderscheiden, ‘en hoe voor dezelve een kerkhof met boomen beplant was geweest, door veele uitsteekende wortelen, die zelfs nog de ordre aanwezen zoo als dezelve geplant waren; ook hier en daar konde men nog Straten onderkennen, en waar de haven eertyds was, zag men overblyfsels van ryshoofden en stompen van palen.’

Fundamenten en schedels

Een eeuw na Ermerins onderzocht A. Geluk de site van Reimerswaal (1875). Hij vond puinresten, afvaltonnen, palen van een havenbeschoeiing, funderingspalen, het kerkhof, twee torenfundamenten en fundamenten van een rij huizen. De Middelburgse geneesheer en oudheidkundige J.C. de Man publiceerde in 1893 een collectie menselijke schedels, afkomstig uit het in 1877 beschreven kerkhof.

Archeologische ‘dagjesmensen’

In de latere twintigste eeuw bezochten veel schatgravers de site van Reimerswaal, op zoek naar aardewerk en tinnen voorwerpen. Op sommige dagen was het een drukte van belang op de Speelmansplaten en waren er enkele tientallen archeologische ‘dagjesmensen’ aanwezig! Het merendeel van hun vondsten (aardewerk, voorwerpen van leer, been, ivoor, hout en metaal) verdween in het particuliere circuit. Een aantal vondsten kwam terecht in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam.

Geheimen

Ook de dorpsplattegrond van Nieuwlande onthulde in de loop van de tijd zijn geheimen. De kerk vormde, zoals gebruikelijk, het centrum van dit ringdorp. Ten zuiden van de kerk lijkt een onbebouwd plein te hebben gelegen met ten zuiden daarvan enkele grote en veel kleinere huizen. Rondom de kerk zijn vooral aan de westzijde percelen met huizen gezien.

Heren

Bezoekers interpreteren de sporen van een fors gebouw aan de oostzijde van het plein als herberg. Ten westen van de dorpsring liggen resten van een groot huis, mogelijk het kasteel of de woning van de heren van Nieuwlande. Ten zuidoosten van de kerk strekt het wat langgerekte dorp zich verder uit over meer dan 200 meter in wisselende dichtheid van bebouwing. Zelfs een (waarschijnlijke) kademuur is te traceren.

Insignes

Nieuwlande is goed te bereiken vanaf de zeedijk. Vóór de Tweede Wereldoorlog organiseerde het Zeeuws Genootschap drukbezochte excursies naar het dorp. Maar in de laatste decennia van de twintigste eeuw zorgde de opmars van de metaaldetector ervoor dat het dorp vanwege een andere reden bekend werd. Namelijk als vindplaats van de meest omvangrijke collectie pelgrims- en profane insignes in Nederland. Alleen al het aantal in Nieuwlande gevonden en geregistreerde religieuze insignes is ‘opgelopen’ tot boven de duizend.

Insigne gevonden in Nieuwlande, 1987.

Insigne gevonden in Nieuwlande, 1987.

Betreedverbod

In 1991 werd uit het oogpunt van natuurbescherming een betreedverbod ingesteld in grote delen van het Verdronken Land van Zuid-Beveland. Daaronder valt ook de site van Nieuwlande. Het aantal vondsten uit Nieuwlande nam daarna sterk af.

Piet Zuijdweg

Op Noord-Beveland vervulde de amateur-archeoloog Piet Zuijdweg (1909-1979) een pioniersfunctie bij het onderzoek naar verdronken dorpen. Hij behoorde tot een ‘groep’ van bevlogen solisten, die met name in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw onmisbaar waren voor de Zeeuwse archeologie. Ieder van deze mensen werkte voornamelijk in de eigen regio. Zeeuws-Vlaanderen heeft Jan van Hinte, Tholen Piet Jasperse, Zuid-Beveland Adriaan de Boo. Op Schouwen (en elders) was veel eerder al de onderwijzer J.A. Hubregtse (1878-1940) bezig met archeologisch onderzoek.

Levensopdracht

Zuijdwegs interesse liep van de verre prehistorie (inclusief de studie van fossielen) tot en met het recente verleden. Het signaleren en bewaken van archeologisch belangwekkende plekken op Noord-Beveland werd voor deze excentrieke vrijgezel uit Kats een levensopdracht. Beroemd is zijn met scherven overdekte tafel (een afgedekte biljarttafel), waar een klein hoekje vrij bleef voor het schrijven van vele brieven aan toenmalig provinciaal archeoloog ir. J.A. Trimpe Burger.

Zuijdweg en Emelisse

Bij het egaliseren van de ‘Emelisse-weie’ (Oud-Noord-Bevelandpolder) in 1938 raakte Zuijdweg in archeologie geïnteresseerd. Hij kocht voor studiedoeleinden aardewerkvondsten van dit terrein op en sloeg later zelf ook aan het zoeken. Uit het verdronken dorp Emelisse, in 1216 als parochie vermeld, zijn mede dankzij Zuijdweg vondsten bekend uit de vroege middeleeuwen, ruim vóór de dorpsstichting dus.

Emelisse was eens een aanzienlijk dorp. Het had een cisterciënzer nonnenklooster binnen de parochiegrenzen (al na de vloed van 1288 verplaatst naar Walcheren) en een gasthuis. De werkzaamheden van 1938 brachten onder meer vier bakstenen sarcofagen (stenen doodkisten) met skeletresten aan het licht.

Stapelmuurtjes

De Kortgeense arts L.G. Gelderman en dr. L.A.J. Burgersdijk, conservator van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, onderzochten een van de sarcofagen. Deze is 2,70 meter lang. Het lijk is er waarschijnlijk bekist in gedeponeerd. Op de vloer van de sarcofaag liggen stukjes halfvergaan hout, ijzeren spijkers, scharnierfragmenten en schilfers lei. Nadien klaagde Gelderman per brief zijn nood aan dr. Burgersdijk: “Het slotbedrijf is, dat de moppen, die de laatste dagen in groot aantal te voorschijn zijn gekomen, bij vrachtauto’s vol verkocht worden aan liefhebbers van stapelmuurtjes.”

Wanteskuip

Ook de Wanteskuip ten westen van Colijnsplaat trok Zuijdwegs belangstelling. Hier lag in de late middeleeuwen waarschijnlijk het verdronken dorp Hoeke (Soecke, Dijxhoeke, ’s Gravenhoeke). Een ‘kupe’ is een geïnundeerd en later weer ingedijkt stukje land. In de Wanteskuip werden al in 1866 vondsten gedaan bij kleiwinning.

De Wanteskuip anno 2005.

De Wanteskuip anno 2005.

Vondsten en vogeleiland

In 1924 documenteerde men in de Wanteskuip fundamenten van een kasteelachtig gebouwtje van 18,80 bij 7,17 meter. Aan de noordkant heeft het van twee ronde hoektorens met een binnendoorsnede van 2,60 meter.

Piet Zuijdweg bergde in de jaren vijftig en zestig veel losse vondsten uit de Wanteskuip en tekende allerlei sporen op. Mede door hem raakte de archeologische betekenis niet verloren. Om de archeologische resten te sparen, werd er in 2000 een drijvend vogeleiland genaamd ‘Soeke’ gerealiseerd: het is een gevaarte van 17 ton schelpen en staalmatten, drijvend op honderden pvc-buizen.

Oud-Hamerstede

Een ander belangrijk werkterrein van P.C. Zuijdweg waren de buitendijkse slikken van Kats. Hier ligt Oud-Hamerstede, dat al in 1304 is verdronken.

Belangrijker dan het laatmiddeleeuwse Oud-Hamerstede zelf is een ontdekking in het midden van de jaren zestig van de twintigste eeuw. Zuijdweg en zijn oudheidkundige metgezel, de Goese scholier Aad Bruijns, troffen ter plaatse nog vroegere bewoningsfasen aan: uit de negende eeuw (Karolingisch) en de eerste eeuw (inheems-Romeins).

Fibula

Zuijdweg en Bruijns redden veel losse aardewerkvondsten uit deze perioden. Bovendien zagen ze reeksen palen van een huistype dat in zuidwestelijk Nederland in de Romeinse tijd gebruikelijk was. De Romeinse bewoners waren welvarend, want er werd ook een fraaie Romeinse fibula (mantelspeld) van brons met ingelegde versiering aangetroffen.

Navolging

Het werk van Zuijdweg en Bruijns vond in deze omgeving navolging door andere amateurarcheologen (van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, AWN). Dit gebeurde onder leiding van Joop van den Berg. Ook de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek verrichtte er onderzoek.

Japanse oester

In 2004 stelde archeologe Nathalie de Visser vast dat de site van Oud-Hamerstede erg in kwaliteit was achteruitgegaan. Een belangrijke dader is de Japanse oester. Dit diertje zet zich graag vast op oude bakstenen en eet deze als het ware op.

Jan van Hinte in Hannekenswerve

Tussen 1950 en ongeveer 1975 was in West Zeeuws-Vlaanderen de amateurarcheoloog en -historicus Jan van Hinte uit Sint-Kruis (1896-1983) actief. Van Hinte was correspondent van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), de huidige Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Hij werd vooral bekend door zijn archeologische activiteiten in Aardenburg.

Ontdekking kerk

Een ander belangrijk ‘wapenfeit’ van Van Hinte is de ontdekking van de kerk van Hannekenswerve in 1964. Dit leidde tot een opgraving aldaar onder zijn leiding. ‘Hanekinwerve’, voor het eerst genoemd in 1169, ondervond grote schade van de stormvloeden van 1421 en 1477, en de inundaties van 1583 en 1604. In 1666 wist men alleen nog de plek waar het dorp ooit was.

Overzichtsfoto van de opgraving van Hannekenswerve door Van Hinte, 1964 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto T. Kannegieter).

Overzichtsfoto van de opgraving van Hannekenswerve door Van Hinte, 1964 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto T. Kannegieter).

Bouwfasen

De opgraving onder Van Hintes leiding legde drie verschillende fasen van de Sint-Nicolaaskerk van Hannekenswerve bloot: een twaalfde-eeuws zaalkerkje van zandsteen, een zandstenen Romaanse driebeukige kruiskerk (laatste kwart twaalfde eeuw) en bakstenen uitbreidingen ervan uit de dertiende eeuw. Na de opgraving werden de funderingen van de kerk tot iets onder het maaiveld weggebroken.

Graven

In de kerk troffen de onderzoekers veel resten van begravingen aan: grafstenen, bakstenen grafkelders en een kistbegraving. Negentien grafkelders waren aan de binnenkant beschilderd met madonnas met kind, kruisigingscènes, engelen en kruisen in verschillende vorm. Ook waren er grafstenen met inscripties. Enkele grafstenen kwamen terecht in de Sint-Baafskerk in Aardenburg, een in het Gemeentelijk Archeologisch Museum te Aardenburg.

AWN op Oud-Rilland (2004-2007)

De afdeling Zeeland van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) voerde tussen 2004 en 2007 onderzoek uit naar de resten van het in 1530/1532 en 1552 verdronken Rilland aan het Nauw van Bath (Westerschelde). Het project omvatte historisch en archiefonderzoek, veldwerk en het opzetten van publieksactiviteiten zoals exposities.

Zoutexperiment

Een opvallende ‘uitloper’ van het project is het ‘zoutexperiment’ op 28 en 29 juli 2007 in het archeologisch themapark Archeon te Alphen a/d Rijn. Zeeuwse AWN’ers maakten er zout volgens de middeleeuwse procedure.

Zoutproductie in Archeon door Zeeuwse AWN'ers.

Zoutproductie in Archeon door Zeeuwse AWN’ers.

Zelas en pekel

In middeleeuws Zeeland was zout een belangrijk product, verkregen uit een mengsel van zout, veen en zeewater. Veen dat door zeewater overspoeld was geweest werd verbrand. Hierna vermengde men de as (zelas) met zeewater en liet ongewenste niet-verbrande resten bezinken. Het resulterende mengsel heet pekel. Dit werd verhit tot onder het kookpunt, waarbij zich zouten afzetten en het vocht verdampt. De AWN’ers wonnen uit 5 liter pekel ongeveer 260 gram grijs zout zonder bittere bijsmaak.

Literatuur

Jan J.B. Kuipers (eindred.), Sluimerend in slik. Verdronken dorpen en verdronken land in zuidwest Nederland. Middelburg/Vlissingen, 2004.