Stormvloeden

Vele tientallen vloeden teisterden Zeeland in de loop der eeuwen. De meest recente is de watersnoodramp van 1953, met ongeveer 1835 slachtoffers. Het verleden kende nog ergere watersnoden, zoals ‘Sint Felix quade saterdach’ op 5 november 1530. Tussen het jaar 1134 en de vloed van 1530 troffen meer dan 45 ernstige overstromingsrampen Zeeland.

Uitweg

Landaanwinning (inpoldering) en landverlies hangen nauw met elkaar samen. De grote toename van ingedijkt land vanaf de twaalfde eeuw zorgde ervoor dat het water minder ruimte kreeg, minder ‘komberging’. Het in de nauwe zeegaten opgestuwde water zocht een uitweg. Dat had tot gevolg dat dijken doorbraken, het land overstroomde, mensen omkwamen en velen have en goed verloren.

Prent van J. Luyken, 1702, ter illustratie van vloeden in 1682 en 1686 (Rijksmuseum Amsterdam).

Prent van J. Luyken, 1702, ter illustratie van vloeden in 1682 en 1686 (Rijksmuseum Amsterdam).

Elke ramp inspireert ook tot herwinning van het verdronken gebied, tot nieuwe bedijkingen. Daarom liggen veel verdronken Zeeuwse dorpen nu midden in de polder.

‘Frisia’ ondergelopen

De eerste berichten van grote vloeden stammen uit de tijd vóór de bedijkingen. Deze kwamen in Zeeland op gang in de elfde en twaalfde eeuw. In december 838 meldde een Franse bisschop dat bij een grote stormvloed bijna heel Frisia (het Nederlandse kustgebied) was ondergelopen. Drie volgende belangrijke vloeden vonden plaats in 1014, 1042 en 1134. De vloed van september 1014 was een magna inundatio maris, een ‘grote overstroming door de zee’. Deze teisterde vooral Vlaanderen en Walcheren en zou duizenden slachtoffers geëist hebben. De vloed van oktober 1134 gaf aanleiding tot grote bedijkingsactiviteiten. In deze twaalfde eeuw, en vooral door deze vloed, verdween het hele veengebied tussen Maas en Schelde. Alleen de met klei overdekte eilanden bleven over.

Vloeden op rij

In de veertiende en vijftiende eeuw was er naast grote bedijkingsactiviteit aanzienlijk landverlies. Tussen 1214 en 1530 waren er meer dan 45 zware stormvloeden! Het jaar 1375 vormde een dieptepunt, met gigantische schade in Vlaanderen en zijn noordelijke kuststreek, het huidige Zeeuws-Vlaanderen. Ook was er ravage op Walcheren en bij Rilland in oostelijk Zuid-Beveland. Als gevolg van deze stormvloed ontstond de Zuudzee, later Dullart of Braakman geheten. Het eiland Schoneveld in de monding van de Westerschelde verdronk en de Honte of Westerschelde verbreedde zich aanzienlijk. Hierdoor werd deze zeearm in plaats van de Oosterschelde de belangrijkste vaarweg naar Antwerpen.

Een rijtje jaartallen toont de bijna constante ellende: in 1214, 1248 (twee vloeden), 1262, 1268, 1287/1288, 1318, 1330, 1334, 1341, 1344, 1357, 1374, 1375, 1394, 1398, 1403, 1404, 1409, 1417/1418, 1421, 1424, 1436, 1446, 1449, 1460, 1463, 1467, 1468, 1472, 1475, 1477, 1480, 1483, 1488, 1491, 1493, 1497, 1502, 1509, 1511, 1514, 1516 (twee opeenvolgende vloeden), 1517, 1521.

De Braakman werd door een nieuwe ramp op 19 november 1404 nog eens aanzienlijk vergroot. Deze vloed is bekend als de Eerste Sint-Elisabethsvloed. De Tweede Sint-Elisabethsvloed volgde in november 1421. Deze ramp is vooral berucht door de ondergang van de Grote Waard (Zuid-Holland/Noord-Brabant), waar de Biesbosch ontstaat.

Heiligen

De Eerste Cosmas en Damianusvloed, op 27 september 1477, was de grootste vloed sinds de Eerste Sint-Elisabethsvloed in 1404 en werd evenals deze naar heiligen genoemd. Cosmas en Damianus zijn martelaren uit de derde eeuw na Christus. In het katholicisme werden ze de patroons van artsen, chirurgijns en apothekers.

Naamdag

Een vloed werd in de middeleeuwen naar een specifieke heilige genoemd wanneer deze samenviel met diens naamdag. Dit geldt ook voor het feest van Cosmas en Damianus op 27 september. De Tweede Cosmas en Damianusvloed veroorzaakte in 1509 een reeks dijkbreuken in Zeeuws-Vlaanderen. De polder van Hontenisse in Oost Zeeuws-Vlaanderen ging voorgoed verloren. Ook Zeeuwse eilanden werden getroffen. Stavenisse op Tholen verdronk.

Schepen op de dijk

Tussen alle grotere vloeden vonden nog allerlei doorbraken plaats die de grote kronieken niet eens haalden. In Noord-Beveland werd in 1352 een schip op de dijk bij Vliete (in de huidige Vlietepolder) geworpen. Inundatie was het gevolg. Zeshonderd jaar later beleefde Colijnsplaat een omgekeerd fenomeen. Bij de Februariramp van 1953 werd het dorp juist voor grote rampspoed behoed doordat een schip door het water dwars voor de haventoegang werd geparkeerd en zo dienst deed als reddende waterkering.

Grootste ramp: Sint Felix quade saterdach

Een bijna fatale vloed trof Zeeland op 5 november 1530: ‘Sint Felix quade saterdach’. Deze vloed wordt meestal in samenhang beschouwd met die van 2 november 1532. Deze laatste haalde een streep door het herstelwerk na de eerste ramp. Door deze twee vloeden bleef Noord-Beveland ‘drijvend’ tot 1598, Sint-Philipsland tot 1645, het land van Borsele tot 1616. De Brede Watering Beoosten Yerseke ging voor een groot deel permanent verloren (het huidige Verdronken Land van Zuid-Beveland). Ook in Zeeuws-Vlaanderen en alle andere Zeeuwse eilanden waren inbraken.

Herdenking St.-Felixvloed, artikel PZC 6 juli 2001

Herdenking St.-Felixvloed, artikel PZC 6 juli 2001.

Veranderd kaartbeeld

De vloeden van 1530/1532 wijzigden de geografie van Zeeland dramatisch. De omtrek van oostelijk Zuid-Beveland veranderde voorgoed. De kroniek van Reigersberg (1551) meldt dat er op Zuid-Beveland in 1530 meer dorpen verdronken dan bij welke eerdere stormvloed ook.

Kaart oostelijk Zuid-Beveland toen en nu

Kaart oostelijk Zuid-Beveland toen en nu.

Reimerswaal – verloren stad

In het verdronken oosten van Zuid-Beveland wist de stad Reimerswaal na 1530/1532 haar bestaan nog een eeuw te rekken. Eens was zij de derde stad van Zeeland en het streekcentrum van oostelijk Zuid-Beveland. De laatste eeuw van Reimerswaal was een lijdensweg van overstromingen en stadsbranden. In 1631 werd de stad definitief verlaten. De laatste inwoners vestigden zich in Tholen.

De rampen gaan door

Ook na 1530/1532 ging het regelmatig mis. Op 1 november 1570 vond de Allerheiligenvloed plaats. Deze trof heel Zeeland. De eilanden Wulpen en Koezand in de monding van de Westerschelde verdwenen voorgoed. Bij een volgende grote ramp, op 26 januari 1682, overstroomden in heel Zeeland 161 polders. De vloed van 1682 is de eerste waarover veel details bekend zijn. De arts F. Gruiwardt schreef een pamflet over “den ellendigen toestand van onse amechtige provintie”. Een anonieme schrijver meldt dat de “wilde oceaan” in heel Zeeland onnoemelijke schade heeft aangericht. In Vlissingen zijn er “zulke gaten in de muren, in de straten, ja zelfs in de kaaien, dat men dat nauwelijks schrijven kan”. Het water staat tot aan de luifels, alle kerken zijn onbruikbaar en ‘de graven neergestort’. Zelfs de doden zijn “uit de graven gewekt en weggedreven op de kerkhoven”.

Valkenisse

Voor oostelijk Zuid-Beveland was de vloed van 1682 rampzalig. Valkenisse, ten zuidoosten van Waarde, ging definitief verloren. De secretaris van Waarde schilderde als ooggetuige de gebeurtenissen met breed palet: “daar was dien ganschen nacht sulcken drovigen geschreuw, gehuil, gekrijt, ende gecrijsch van menschen en beesten als met geen penne kan uijt gedruckt worden”.

Toren

De kerktoren van Valkenisse diende na de ramp als baken voor de scheepvaart op de Westerschelde, tot hij in 1750 instortte. Zo’n desolate toren was een min of meer vertrouwd beeld vanaf de Zeeuwse wateren. Enkele torens van verdronken plaatsen houden stand tot de dag van vandaag. De toren van Kortgene op Noord-Beveland is al eeuwen voorzien van een nieuwe kerk. En de Plompe Toren van het verdronken Koudekerke op Schouwen staat er eveneens nog steeds.

Jongere vloeden

Grote watersnoden tussen 1682 en 1953 waren de vloeden van 14/15 januari 1808 en 12 maart 1906. Maar in deze periode ontstonden geen permanente ‘verdronken landen’ meer. De ramp van 1808 leidde tot een algemene dijkverhoging. Deze werd gerealiseerd dankzij de nieuwe mogelijkheden van het gecentraliseerde, op Franse leest geschoeide bestuur.

Literatuur

Leo Adriaanse, Robert van Dierendonck en Jan Kuipers (red.), Verdronken dorpen in Zeeland 2 (special 12 bij Zeeuws Erfgoed, december 2005), Middelburg 2005.
Robert M. van Dierendonck, Jan J.B. Kuipers, Hans Jongepier en Dicky de Koning-Kastelijn, m.m.v. Leida C.J. Goldschmitz-Wielinga en Henk Hendrikse, Littekens van landverlies, in: M. Hemminga (red.) Deltalandschap, natuur en landschap van Zuidwest-Nederland in historisch perspectief, Heinkenszand 2004, 111-145.
R. van Elslande, Terneuzen ten tijde van de eerste Elisabethsvloed (1404),  in: Nieuwsbrief 82 (2012) 8-31.
Jan J.B. Kuipers (eindred.), Sluimerend in slik; verdronken dorpen en verdronken land in zuidwest Nederland, Middelburg/Vlissingen 2004.