Een vloed, een treurspel, een wiegje en een kat
door Jan KuipersHulpacties na een natuurramp hebben een lange traditie. Zo schreef de Nederlandse auteur Adriaan Loosjes een treurspel getiteld Ewoud van Lodijke of de ondergang der Zeeuwsche stad Romerswaal, waarvan de opbrengsten ten bate moesten komen van de slachtoffers van de vloed van 14/15 januari 1808. In Zeeland vloeiden toen 7 polders op Noord-Beveland in, 12 op Schouwen-Duiveland (in totaal 1300 hectare), 19 op Tholen, 4 op Walcheren en 20 op Zuid-Beveland. Zeeuws-Vlaanderen spande de kroon met 23 ingelopen polders ten westen, en nog eens 17 ten oosten van de Braakman. In totaal 11.400 hectare kwam bezuiden de Westerschelde blank te staan. De Walcherse steden Veere en Vlissingen werden zwaar getroffen; er waren hier respectievelijk 4 en 31 doden te betreuren.
Koning in de bres
Gevolg van de vloed van januari 1808 was een algemene dijkverhoging. Niet alleen omdat de ramp zo’n grote indruk maakte, maar ook door de nieuwe mogelijkheden van het gecentraliseerde, op Franse leest geschoeide bestuur. De Bataafs-Franse tijd was begonnen in 1795; sinds 1806 zat Lodewijk Napoleon, broer van de Franse keizer Napoleon, op de troon van het Koninkrijk Holland. Zowel bij de ramp van 1808 als bij de vloed die in januari 1809 de Betuwe overspoelde trof het gedrag van Lodewijk Napoleon zijn onderdanen zeer aangenaam. De vorst toonde opmerkelijk veel medeleven en nam in 1809 zelfs de leiding van het reddingswerk op zich.
“Lange lijst van oorspronkelijke werken”
Schrijver Adriaan Loosjes (1761-1818), wiens humanitaire instincten door de vloed van 1808 zeer werden geprikkeld, was enorm productief. Het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek meldde in 1918: “Met verbazing ziet men de lange lijst van oorspronkelijke werken, door hem gedurende een 40-tal jaren in het licht gezonden, aan.” Loosjes schreef ook de eerste echte historische roman in Nederland: Het leven van Maurits Lijnslager, een vierdelige familiegeschiedenis uit de zeventiende eeuw.
Drakerig drama
De gemiddelde lezer van nu heeft veel moeite met Ewoud van Lodijke. De overstroming van het Zuid-Bevelandse Reimerswaal (gelegen onder Tholen) en de ondergang van het nabije kasteel van Lodijke in 1530 vormen de achtergrond van een in hedendaagse ogen drakerig familiedrama. Slotheer Ewoud van Lodijke (de historische heer van Lodijke was de beruchte Adriaan van Reimerswaal) is een trots en halsstarrig man, die zijn onwaarschijnlijk goedhartige dochter Neletta heeft vervloekt wegens haar omgang met de protestant Nikolaas Conflita. Talrijke dramatische ontwikkelingen leiden tot een grote verzoening en een vredig sterven van heer Ewoud, tegen een achtergrond van brullende golven.
Personen en namen waren geheel verdicht, aldus Loosjes. Nicolaus de Conflita is niettemin een historische figuur, maar “van den persoon Conflita geheeten heb ik niets behouden dan alleen de naam, en zijne hoedanigheid van Dichter”, legt Loosjes in zijn toelichting uit.
Stokoud wiegje
Loosjes verwerkte in zijn treurspel een stokoud motief. Een kleindochter van Ewoud van Lodijke drijft weg in haar wiegje op de woedende golven. Aanleiding tot de verzoening aan het eind van het stuk is haar redding door de gesmade held Conflita. De bekendste oude vermelding van het ‘wiegje op de stroom’ vinden we in het Bijbelverhaal over de zuigeling Mozes op de Nijl. Maar het motief was nog ouder. Ook in verband met Nederlandse vloeden was het ten tijde van Loosjes al eeuwenoud. We komen het al tegen in verband met de Tweede Sint-Elisabethsvloed van 1421.
Een streepje voor
In het Rijksmuseum te Amsterdam bevindt zich een aan de vloed van 1421 gewijde paneelschildering van de ‘Meester van Rhenen’. Op het rechterpaneel is heel klein boven Dordrecht een wieg te zien met daarin een kind met een kat er bovenop. Volgens het bijbehorende verhaal zou de kat de wieg in evenwicht hebben gehouden. Het kind van dit verhaal, eveneens een meisje, werd Beatrix genoemd: de gelukkige of gezegende. Loosjes liet de kat achterwege. In zijn treurspel gaat alle eer naar Nikolaas Conflita, de protestantse nieuwlichter die min of meer dezelfde godsdienst aanhing als de treurspeldichter zelf (die doopsgezind was). En die daarom misschien een streepje voorhad.
Literatuur
Jan J.B. Kuipers (eindred.), Sluimerend in slik; verdronken dorpen en verdronken land in zuidwest Nederland, Middelburg/Vlissingen 2004.
Jan J.B. Kuipers, Het drijvende wiegje; de literaire traditie van ‘verdronken geschiedenis’, in: Traditie 15 (2009) 4, 34-37.