Volksverhalen en literatuur over verdronken dorpen
De eeuwige dynamiek van het getij en de geheimzinnige aanwezigheid van verdronken woonplaatsen hebben tal van volksverhalen in het leven geroepen.
Zeemeerminnen
Zeemeerminnen die de ondergang van steden en dorpen aankondigen zijn in de Scheldedelta met haar vele vloeden het onderwerp van ‘zwerfsagen’. In Zeeland zijn ‘meerminsagen’ verbonden met Westenschouwen, Veere, Bath, Reimerswaal en Saeftinge – merendeels verdronken plaatsen. Op het wapen van de voormalige gemeente Waterlandkerkje staat een meermin die op een gouden hoorn blaast. Het wapen van Schouwen vertoont een ‘zee-echtpaar’.
Westenschouwen
Volgens een sage waren de vissers van Westenschouwen rijk en hoogmoedig. Op een dag vangen ze een zeemeermin in hun netten. Ze smeekt om vrijgelaten te worden, omdat ze op het land niet kan leven. Maar de vissers voeren het ‘zeewyf’ aan wal, terwijl haar echtgenoot hen achterna zwemt. Al op de kade sterft de meermin. De weduwnaar werpt een handvol zand en wier in de haven en spreekt het bekende rijmpje:
Schouwen, Schouwen,
‘t sal je rouwen
dat je genomen eit m’n vrouwe!
‘t Rieke Schouwen zal vergaen,
alleen de toren zal bluven staen!
En inderdaad: de haven verzandt en de rijke vissers moeten als bedelaars over het eiland zwerven. Maar in werkelijkheid blijft ook de toren van Westenschouwen niet staan. Deze werd immers in 1845/1846 gesloopt. Nu woont de zeemeermin volgens de volksverbeelding in de Plompe Toren van het verdronken Koudekerke.
Voorspellende haring
Het Oost-Zeeuws-Vlaamse Namen, grenzend aan het Verdronken Land van Saeftinghe en verdronken in 1715/1717, heeft ook een ondergangssage. Op een Namens boerenerf staat een ‘steenpit’, waaruit een boerenzoon op een kwade dag een emmer water put. Als hij de emmer ophaalt ziet hij er een haring in zwemmen. Het putwater is zout geworden! De boer verkoopt snel zijn land en vertrekt naar Hulst. Als de zoon van de nieuwe boer water haalt, vangt ook hij een haring. Deze vis is spraakzamer: vanuit zijn emmer kondigt deze de ondergang van Namen aan. En hij krijgt al snel gelijk.
Poëzie
Volksverhalen en geschiedschrijving over Zeelands verdronken geschiedenis inspireren veel ‘inheemse’ en niet-Zeeuwse schrijvers. Onder hen bevinden zich verschillende dichters. Gerrit Achterberg (1905-1962) schrijft het gedicht ‘Reimerswaal’, opgenomen in zijn bundel Limiet (1945):
Een, die zichzelf niet meer bezit,
is aan de mist geschonken.
Klokken zijn mee verdronken
en luiden dit
ononderbroken.
Maar niemand weet of ziet
de plaats, waar alles ligt gezonken.
Klokken
De stof van dit gedicht is ontleend aan een fictieve ‘volksoverlevering’ uit de negentiende eeuw. Soms worden van onder het water nog de Reimerswaalse klokken gehoord door vissers en andere varensgasten. Dit motief is internationaal. Verzonken, voortluidende klokken zijn ten onder gegaan met schepen, overboord gekieperd of, zoals in Reimerswaal, verdronken met de stad waarover ze eeuwen hebben geluid. Vooral zeelui uit Bretagne (Frankrijk) kwamen thuis met verhalen over intact gebleven steden, gelegen vóór de kust, waarvan de klokken voortbeieren.
Recenter is het gedicht van de Terneuzense dichter André van der Veeke (geb. 1947), ‘De doden in het stroomgebied’. Het is geïnspireerd door archeologische waarnemingen en de christelijke traditie:
Buitendijks het verdronken land
van Saeftinghe en St. Laurens
doorsneden en verwilderd
Familiegrond die ons niet meer kent
begroeid door wat uit zich zelf komt:
zeeaster, lamsoor, zwenkgras
Daar in het stroomgebied
van hun droom moeten ze liggen
Dorpelingen op bedden van stro
Alle schedels geschuurd
de voeten wijzend naar het oosten
waar de jongste dag begint
Stromend water als enig eerbetoon
Hun beenderen niet genummerd
en gerangschikt in een lade
of vitrine maar weggedoken
in rauwe zoute grond
Engelen tot op het bot gezuiverd
Proza over Reimerswaal
Ook prozaschrijvers en verhalenvertellers wijdden teksten aan het verdronken land. Een voorbeeld is de Zeeuwse schrijver Jacob Stamperius (1858-1936), geboren in Wilhelminadorp. Deze onderwijsman schreef bijna honderd boeken voor de jeugd en het onderwijs. In 1896 kwam van Stamperius de jeugdroman De ondergang van Reimerswaal uit.
Eerder in de negentiende eeuw verscheen zelfs een treurspel over het einde van Reimerswaal. Het is geschreven door de destijds zeer bekende Adriaan Loosjes (1761-1818). Ewoud van Lodijke of de ondergang der Zeeuwsche stad Romerswaal is geschreven na de vloed van 14/15 januari 1808. De opbrengsten van deze publicatie waren bestemd voor de slachtoffers. Zeeland werd immers zwaar getroffen. Meer dan honderd polders liepen in. In Vlissingen vielen 31 doden, in Veere 4.
Literatuur
Jan J.B. Kuipers, Het drijvende wiegje. De literaire traditie van ‘verdronken geschiedenis’, in: Traditie 15 (2009) 4, 34-37.