Watersnoodramp 1953: slachtoffers en hulp
De watersnoodramp die zich op 1 februari 1953 voltrok, werd pas laat door de autoriteiten en media opgemerkt. Van hulpverlening was in het begin nauwelijks sprake. De omvang van de ramp kwam enkele dagen later pas goed aan het licht. Schouwen-Duiveland en Tholen werden zeer zwaar getroffen. Pas op maandag 2 februari kwamen grootschalige en massale hulpacties op gang. In de dagen daarna volgde ook uitgebreide internationale hulp.
Slachtoffers
Het binnenstromende zeewater eiste op de eerste februaridag vele levens. In het rampgebied in Zuidwest-Nederland woonden in 1953 ongeveer 600.000 mensen. In totaal kwamen in Nederland door deze watersnood ongeveer 1835 mensen om het leven. In Zeeland waren 873 slachtoffers te betreuren.
Vooral op Schouwen-Duiveland kwamen tijdens de tweede vloed van zondagmiddag velen om (534). Drie dorpen op Duiveland (Oosterland, Nieuwerkerk en Ouwerkerk) werden bijzonder zwaar getroffen. Daar vielen respectievelijk 65, 289 en 91 slachtoffers. Op het eiland Tholen was Stavenisse het zwaarst getroffen. De dijken braken hier over een lengte van 1.800 meter, met 156 slachtoffers tot gevolg.
In de provincie Zuid-Holland kwamen in totaal 686 mensen om het leven. Het eiland Goeree-Overflakkee staat hier bovenaan de lijst met 481 slachtoffers. In Noord-Brabant bedroeg het aantal slachtoffers 254. Elders in Nederland waren nog eens 22 slachtoffers te betreuren.
Evacuatie
Bijna 100.000 mensen moesten vluchten voor het water en werden geëvacueerd. Vanaf 2 februari startte het evacueren van mensen uit de zwaarst getroffen gebieden. Met alle mogelijke middelen werden velen voor kortere of langere tijd naar elders gebracht: bootjes, vlotten, karren, amfibievoertuigen (DUKW’s genoemd), watervliegtuigen en helikopters. De eerste opvang voor kortere tijd gebeurde onder andere in kerk- en schoolgebouwen. Later kregen de vluchtelingen veelal onderdak bij gastgezinnen die dit vrijwillig aanboden. Een maand na de ramp woonden nog ruim 72.000 mensen op hun tijdelijke evacuatieadres. In oktober 1953 waren 11.000 mensen nog steeds niet teruggekeerd.
Vee, huizen en land
Meer dan 200.000 dieren verdronken door de overstromingen. Dit waren vooral koeien, varkens, schapen, pluimvee en paarden.
Ruim 47.000 gebouwen raakten beschadigd of vernield, waarvan ongeveer 10.000 zeer ernstig of onherstelbaar.
Het zoute zeewater maakte het land voor langere tijd onbruikbaar voor landbouw. De totale geldelijke schade wordt geschat op 1,5 miljard toenmalige guldens (bijna 700 miljoen euro). Hiervan was 400 miljoen nodig voor landbouwherstel.
Moeizame hulpverlening
De hulpverlening kwam in het begin moeizaam op gang. Buren of dorpsbewoners probeerden elkaar aanvankelijk zo goed en zo kwaad als dat ging te helpen. Vaak kwam de eerste hulp niet van de autoriteiten, instanties of personen waar dit van te verwachten was. Hulp en ondersteuning op met name 1 februari vonden bovendien slechts op kleine schaal plaats.
Communicatie met de buitenwereld was in het begin onmogelijk. Het waren de vissers die als eerste met het nieuws naar buiten kwamen. Zij speelden een belangrijke rol in het redden van mensen. Ook vanuit de lucht werd er hulp geboden. In het begin beschikte Nederland maar over één helikopter. Later werden dat er meer.
Redding
Radiozendamateurs speelden met name de eerste paar dagen een bijzondere rol. Veel telefoonverbindingen waren vernield. In verschillende gevallen voorzagen radiozendamateurs de buitenwereld van informatie over de situatie.
Ook verscheidene vissersschepen speelden in deze fase van de ramp een belangrijke rol bij de redding van mensen. Reeds op de eerste dag kwamen vele vissers, ook van buiten het rampgebied, in actie. Samen met particuliere vaartuigen en reddingsboten van de Koninklijke Noord- en Zuid-Hollandse Reddingmaatschappij wisten ze veel levens te redden.
Organisatie
Pas vanaf maandag 2 februari kwam er meer organisatie en structuur in de hulpverlening. Toen een overzicht van het getroffen gebied en de gevolgen van de ramp duidelijk werden, kwamen overheden en ook vele burgers in actie. Ondersteund door radio-uitzendingen kwam een grote landelijke hulpactie op gang. Op grote schaal werden uit verschillende regio’s, zij het soms provisorisch, mensen geëvacueerd.
Ook het buitenland stuurde hulp. België, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Canada, Frankrijk en Zweden stuurden militairen en materieel. Vooral helikopters en amfibievaartuigen bleken uiterst waardevol bij het verkennen en in kaart brengen van de gevolgen van de ramp. Ook bij het daadwerkelijk redden van mensen speelden ze een voorname rol.
Inzamelingsactie
De landelijke hulpactie bestond ook uit het inzamelen van geld en goederen voor de getroffen regio. Vele Nederlanders stelden bereidwillig geld en goederen beschikbaar. In het hele land zetten mensen zich in voor de hulpverlening. Vanuit het buitenland en van het Rode Kruis kwamen hulpgoederen, geld, textielpakketten, materialen voor huisvesting en landbouwwerktuigen.
Literatuur
H. Beukema, De orkaan van 1953; redders trotseerden natuurgeweld, Delfzijl 2002.
A. Vinke-Vermazen en J. Zwemer, Helpt hen! Het zijn wezen! De hulpverleners na de watersnoodramp van 1953, Vlissingen 2005. Deel uit serie: OOGgetuigen van de 20ste eeuw.
Adri P. van Vliet en Willem J.J. Geneste, Operatie Noach; de hulpverlening door de Koninklijke Marine en de Watersnoodramp van 1953, Den Haag 2003.
Dossier Watersnoodramp 1953 van ZB| Bibliotheek van Zeeland.