Dijkherstel na de ramp van 1953

De watersnoodramp van 1953 drukte de bestuurders met de neus op de feiten. Het onderhoud aan de dijken had veel te lang te wensen overgelaten. Op veel plekken waren tijdens de stormvloed dijken gebroken of beschadigd geraakt. De herstelwerkzaamheden begonnen snel. Op sommige plaatsen herinneren krekengebieden nu nog aan het binnengedrongen water. In de daaropvolgende decennia werden dijken versterkt en riviermonden afgesloten. Een nieuwe ramp moest voorkomen worden.

Dichten van het 'Brokkengat' bij Ouwerkerk (Beeldbank Rijkwaterstaat, afdeling Multimedia).

Dichten van het ‘Brokkengat’ bij Ouwerkerk (Beeldbank Rijkwaterstaat, afdeling Multimedia).

Achterstallig onderhoud

De overstroming in 1906 was de laatste grote overstroming vóór de watersnoodramp van 1953. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in Zeeland veel dijken beschadigd en delen van het land bewust onder water gezet (geïnundeerd). De laatste polders waren enkele jaren vóór 1953 drooggelegd. De jaren na de oorlog besteedden mensen en overheid veel aandacht aan herstel van woonomgeving en economie. Er was sprake van een langdurig achterstallig onderhoud aan dijken. Al eerder, zowel vanwege de Eerste Wereldoorlog als de economische crisis van de jaren dertig, bezuinigden overheden op uitgaven voor de kustverdediging. Eerder en vaker was ook al gewaarschuwd voor achterstallig onderhoud aan dijken en de mogelijke gevolgen daarvan.

Versnipperd

Het beheer over de ruim 450 kilometer waterkerende dijken was erg versnipperd. De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van deze dijken lag bij 131 beheerders (polderbesturen). Op verschillende plaatsen was men gedurende de jaren voor 1953 gewend geraakt aan dijken die slecht onderhouden of gewoonweg te laag waren. Er waren ook geen financiële middelen om de situatie te verbeteren. Enkele rapporten van de overheid waarschuwden voor de gevaarlijke situatie die was ontstaan. Deze rapporten waren vaak echter niet bekend bij de beheerders. Omdat behalve door oorlogsgeweld al lang geen overstromingen meer plaats hadden gevonden, voelden veel mensen zich veilig.

Dijkdoorbraak bij Schelphoek, Schouwen-Duiveland (ZB, Beeldbank Zeeland).

Dijkdoorbraak bij Schelphoek, Schouwen-Duiveland (ZB, Beeldbank Zeeland).

Uitzonderlijk

Op 1 februari 1953 zorgde een uitzonderlijke stormvloed bij springtij voor een enorme ramp. Dijken braken, polders en dorpen stroomden onder water, vele mensen en dieren verdronken, er was enorme schade. De watersnood verraste de meeste mensen in hun slaap. Het veilige gevoel was onterecht gebleken. En toen bleek dat de dijken zelfs ook een lagere vloed niet zouden hebben doorstaan, werd duidelijk dat de mens had gefaald.

De ramp had een grote overtuigingskracht wat betreft het gevoel van veiligheid. Men realiseerde zich dat dit niet meer mocht gebeuren. Ingrijpende maatregelen waren nodig om mens, dier en land veilig te stellen.

Dijken en stroomgaten

Op veel plaatsen in het rampgebied waren de dijken gebroken of beschadigd. Door stroomgaten door de dijken bereikte het zeewater de achterliggende polders. Het grootste stroomgat ontstond bij Schelphoek op Schouwen. Het had uiteindelijk een breedte van 525 meter en bereikte een diepte van 37 meter. In totaal was in Zeeland 3,5 kilometer aan stroomgaten ontstaan door de ramp. De totale lengte aan dijkdoorbraken was 17,7 km en de ramp had in totaal 38 km dijk in Zeeland beschadigd.

Dijkherstel bij Breskens (ZB, Beeldbank Zeeland).

Dijkherstel bij Breskens (ZB, Beeldbank Zeeland).

Herstel en sluiting dijkgaten

Het dijkherstel kwam snel op gang. In het begin was het bijna allemaal handwerk. Met zandzakken werden de eerste dijken gerepareerd. Al snel kwamen echter moderne middelen als tractoren en machines beschikbaar. Sommige materialen waren als hulp uit het buitenland gestuurd.

Grondwerk bij Sint-Annaland (ZB, Beeldbank Zeeland, foto N. Bruijnzeel).

Grondwerk bij Sint-Annaland (ZB, Beeldbank Zeeland, foto N. Bruijnzeel).

Na het dichten van de dijken begon het droogmalen van de achterliggende polders. De schade werd opgenomen en het land en de dorpen schoongemaakt. In de nacht van 6 op 7 november 1953, zeven maanden na de ramp, werd bij Ouwerkerk (Duiveland) het laatste dijkgat gesloten.

Kreken

De ramp van 1 februari 1953 en de gevolgen ervan zijn nog steeds zichtbaar in het landschap. Zo zijn op enkele plaatsen uitgestrekte krekengebieden te vinden waar het zeewater in 1953 gedurende langere tijd vrij spel heeft gehad. Voorbeelden hiervan zijn te vinden bij Schelphoek en Ouwerkerk op Duiveland. Tengevolge van de doorbraak in 1953 is bij Schelphoek, ten zuidwesten van Serooskerke aan de Oosterschelde, een krekengebied ontstaan van 224 hectare. Verschillende waterplassen (of wielen, in Zeeland welen genaamd) herinneren aan kleinere en vaak ook oudere overstromingen.

Deltawerken

Al op 18 februari 1953 had de minister van Verkeer en Waterstaat de zogenoemde Deltacommissie in het leven geroepen. De deskundigen in deze commissie adviseerden de minister over de maatregelen die noodzakelijk waren om een volgende watersnoodramp te voorkomen. Het Deltaplan dat daaruit voortvloeide behelsde de versterking van dijken en gedeeltelijke afsluiting van riviermonden. De uitvoering ervan ging in 1954 van start.

Panoramafoto met in het midden Schelphoek, 1988 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto Slagboom en Peeters).

Panoramafoto met in het midden Schelphoek, 1988 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto Slagboom en Peeters).