Vergaan of verlaten: een scheepje bij het verdronken Nieuwlande
In 1982 werd op de slikken, op korte afstand ten zuiden van het verdronken Nieuwlande, een wrak van een platbodem ontdekt en in een proefopgraving onderzocht. Twee jaar later besloot men voor verder onderzoek in het toenmalige Scheepvaartmuseum te Ketelhaven het wrak in het Verdronken Land van Zuid-Beveland te demonteren en te bergen. Al bij het eerste onderzoek was geconstateerd dat het schip niet compleet was bewaard gebleven: het gehele stuurboord en de achtersteven zijn verdwenen. Na berging door de afdeling Scheepsarcheologie van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek werden de wrakresten naar Ketelhaven vervoerd en daar opnieuw gereconstrueerd en onderzocht.
Scheepsconstructie
Uit het onderzoek is gebleken dat we te maken hebben met de resten van een open scheepje van bijna 11 meter lang en een maximale breedte van 1,80 meter. De voor- en achtersteven van het vaartuig, bijna geheel gebouwd van eikenhout uit Westfalen, liepen spits toe en bij deze beide stevens bevond zich ook een bank of een plecht. De hoogte van de schuine boorden bedroeg maximaal 85 centimeter, maar vanaf de voorsteven tot het midden van het schip konden de lagere zijboorden opgehoogd worden met een zetboord, een losse plank, van circa 20 centimeter, tot 70 centimeter midscheeps. Op die hoogte had het bootje een maximale breedte van 1,8 meter.
De bodem van het scheepje, met drie plankgangen, had een lengte van 9 meter en een maximale breedte van 1,14 meter. De ruggengraat van het scheepje, de inhoutverbindingen tussen de boorden en de bodem, werd gevormd door een afwisseling van 14 leggers en 14 spanten. Uit de aanwezigheid van een mastbank, aan de voorzijde, iets voor het midden, blijkt dat het schip gezeild kon worden.
Breeuwsel
In tegenstelling tot wat in de late middeleeuwen gebruikelijk is, zijn de latten die het breeuwsel in de naden vasthouden niet met metalen sintels vastgezet, maar met kleine eikenhouten keggen, zogenaamde prikken, en met vurenhouten pennetjes. Het mosbreeuwsel zelf komt uit het Maasgebied in Oost-Nederland.
De vormkenmerken van de boot vertonen sterke overeenkomsten met bekende Zeeuwse scheepstypen. Ook de vindplaats lijkt te wijzen op een Zeeuws schip. Vermoedelijk gaat het om een als vrachtschip gebruikte voorloper van de hoogaars, waarin lokaal en interlokaal goederen en personen vervoerd konden worden.
Datering
Dateerbaar archeologisch materiaal is niet aangetroffen. Op grond van zijn vorm en bouwkenmerken kon het schip gedateerd worden aan het einde van de vijftiende eeuw. Het onderzoek van de jaarringen van het hout geeft echter meer nauwkeurigheid, maar in dit geval toch geen exacte zekerheid. De bouw van het schip kan gedateerd worden in de jaren tussen 1528 en 1533 of kort daarna. Uit de klei tussen het breeuwsel valt op te maken dat het scheepje is achtergelaten in een gebied met rietgroei in de nabijheid, en bouwland en weiden in de omgeving.
Oudste vrachthoogaars?
Uit vergelijking met andere schepen uit die periode kan opgemaakt worden dat het mogelijk gaat om een Zeeuws scheepstype. Het was een open vrachtscheepje dat sterk lijkt op een hoogaars, zoals die in de zestiende eeuw aan de Bovenmaas is gebouwd en beschreven.
Vergaan of achtergelaten
Het lijkt aantrekkelijk om aan te nemen dat het vaartuig is vergaan of achtergelaten bij of na de bekende novemberstorm van 1532, die ook voor het nabijgelegen Nieuwlande het einde betekende. De laatste rustplaats was dan waarschijnlijk de kleine watergang Maarlo bij Nieuwlande of de noordoever van het grote water De Houtvliet. Maar gezien het feit dat het scheepje bij de achtersteven is gerepareerd is het waarschijnlijk pas enige tijd na 1532 buiten gebruik geraakt en achtergelaten. Dat laatste moge blijken uit het feit dat er niets van een scheepslading of -inventaris is gevonden. Zeer waarschijnlijk heeft het schip na 1532 dienst gedaan bij het verzamelen van de nog bruikbare resten uit het verdronken Nieuwlande en is daarna afgedankt in het Verdronken Land van Zuid-Beveland achtergebleven.
Literatuur
Jan J.B. Kuipers (eindred.), Sluimerend in slik; verdronken dorpen en verdronken land in zuidwest Nederland, Middelburg/Vlissingen 2004.
Karel Vlierman, Een platbodem uit de Oosterschelde bij Krabbendijke, Zeeland, in: Karel Vlierman, Kleine bootjes en middeleeuws scheepshout met constructiedetails, Ketelhaven/Lelystad (Scheepsarcheologie II; Flevobericht 404), 33-52.