Zeeuwse bossen

Zeeland is een bosarme provincie, met hier en daar een aangelegd populierenbos op de klei of naaldbos op het zand. De bomen keurig in het gelid, alle van dezelfde soort en leeftijd. Een beetje saai. Dat is het beeld. Toch zijn er wel degelijk natuurlijke en karakteristieke Zeeuwse bossen. We maken een fictieve verkenningstocht van de kust naar het oosten van de provincie. De menselijke beïnvloeding laten we buiten beschouwing.

Onder invloed van de wind

Onze tocht begint aan het strand. Wanneer we de duinen op lopen, waait het hard. Zo hard dat hier geen bomen kunnen groeien. In feite hebben we te maken met een boomgrens, net als in de bergen. De eerste houtige soort die we zien, is de duindoorn, een stoere windbreker. Net over de hoogste duintoppen heen gekomen, zien we de eerste bomen staan, hoewel ze qua formaat meer struiken lijken. Het zijn vreemd gevormde zomereiken, door de wind geschoren. Opvallend zijn de korstmossen die profiteren van de zoutspray.

Duinstruweel

Een stukje verder landinwaarts domineert het duinstruweel, met soorten als duindoorn, wilde liguster, vlier, meidoorn en verschillende rozen. De bodem is droog en kalkrijk.

De bomen worden hoger

In oostelijke richting worden de bomen steeds hoger. De boomkronen zijn dun genoeg voor een uitbundige flora met soorten als drienerfmuur, klimopereprijs, geel nagelkruid en het zeldzame slangenlook. Dit is het zogenaamde abelen-iepenbos, vol met abelen en zomereiken.

Indrukwekkende bomen op de zeeklei

Verder landinwaarts wordt de bodem vlakker, voedselrijker en vochtiger. We zijn aangekomen in het zeekleigebied. Maar wat een indrukwekkend bos, met bomen tot wel bijna 35 meter hoogte. We zien dikke essen, iepen en eiken en een grote variatie aan struiken. Dit is het essen-iepenbos. De biomassa is heel groot, maar ook de biodiversiteit bereikt een hoogtepunt. Niet qua bloemenpracht of vlinders overigens. Voor die soorten is het hier te donker. De rijkdom betreft de bodem- en humusbewoners, zoals honderden soorten paddenstoelen. Maar ook alle ongewervelden in de boomstammen als keverlarven, pissebedden en duizendpoten en tientallen soorten mos.

In de bosranden en om de open plekken staan rijk bloeiende struiken: sleedoorn, meidoorn en veel rozen en bramen.

Bomen die tegen natte voeten kunnen…

En voort gaan we richting de oost. Ineens wordt de bodem drassiger, kennelijk naderen we een kreekoever met moeraszone. Tussen de zwarte elzen zien we bijna manshoge pollen pluimzegge en een pracht aan bloeiende gele lissen. Verder zwarte bes, wolfspoot en grote wederik. We zijn aanbeland in het sprookjesachtige elzenzegge-elzenbroekbos met zijn hoge luchtvochtigheid en wat mistige sfeer.

… breder dan hoog zijn…

Dichter bij de kreek worden de bomen merkbaar lager. Hier staat tot in de zomer het water boven de grond. Door dat hoge water houden alleen wilgen het er uit, met name grauwe wilg en boswilg. Daartussen zien we slingerende lianen van bitterzoet. Welkom in de associatie van grauwe wilg. Opvallend is dat veel wilgen veel breder zijn dan hoog. De bomen hebben zijtakken tot op de grond. Die schieten daar weer wortel en groeien verder zijdelings uit. Zo ontstaat een labyrint van op de grond en op elkaar liggende boomstammen, waarover je kunt klauteren tot boven het water.

… of juist een drogere bodem aankunnen

Tijd om weer droge voeten te halen. We slaan af in zuidelijke richting en komen aan de voet van het dekzandgebied op de grens met Vlaanderen. Als we de zandruggen oplopen, wordt de bodem droger. Bomen die een vruchtbare en vochtige bodem nodig hebben, zoals de es, zijn we direct kwijt. Lijsterbes en adelaarsvaren zijn er algemeen. De soortenrijkdom neemt weer toe, maar wijkt sterk af van die van het kleigebied. Daarom wordt deze omgeving ook wel het Vlaamse district genoemd. We zijn in het beuken-eikenbos. De grond is redelijk vruchtbaar, wat goed te zien is aan de forse groei van de bomen.

Droog en voedselarm

Naar boven toe wordt de bodem voedselarmer en droger en worden de bomen kleiner. Anders dan in het duinzand is het hier kalkarm en het aantal soorten planten is lager. De plaats van de beuk wordt ingenomen door de berk. Dit bos heet dan ook het berken-eikenbos. Hogerop laten steeds meer bomen en struiken verstek gaan. Weg zijn de sleedoorns en zoete kersen. Ze houden het op dit kurkdroge voedselarme zand niet meer uit. Daarvoor in de plaats groeien er trosvlier en vuilboom. In de vegetatie vinden we bochtige smele en heideklauwtjesmos. Op de hoge droge gronden zien we ook dennenbossen met een weelderige ondergroei van varens en slaapmossen, het kussentjesmos-dennenbos.

Iel moerasbos

Op een vlak stuk wordt het plotseling wat opener. De bodem is kennelijk dichtgeslagen, want er blijft wat water op staan. We zien dunne berkjes en een heideachtige vegetatie met soorten als dopheide en gagel. We zijn in het zompzegge-berkenbroek. Dit is ook moerasbos, maar heel anders dan het elzenbroekbos waar we eerst waren. Vooral de biomassa is een stuk lager. Aan de rand van de waterplas herinnert een zoom van wilgen aan de associatie van grauwe wilg uit het kleigebied. Maar ook nu is het bos veel ieler dan het wilgenmoeras van daar beneden. We staan hier in de zogenaamde associatie van geoorde wilg.

Terug in de werkelijkheid

In Zeeland heeft natuurlijke bosontwikkeling nooit veel kans gekregen. Bijna alle vruchtbare klei werd gebruikt als landbouwgrond, waardoor kleibossen erg zeldzaam zijn. Het bos dat er is, is vooral productiebos dat periodiek geoogst wordt. En dan de exoten; de Amerikaanse vogelkers drukt vele andere soorten weg. In veel bossen is nauwelijks nog een inheemse boom te vinden. Ammoniak uit de lucht heeft de bloemrijke bosvegetatie veranderd in een vegetatie van bramen en brandnetels. Dekzandgebieden zijn ontwaterd, waardoor daar de typerende moerasbossen, inclusief de dopheide, gagel en veenmossen zijn verdwenen. Bovengenoemde bossen, onze natuurlijke bosvormen, bestaan in Zeeland dus slechts marginaal of in zuivere vorm zelfs alleen in theorie.

Natuur door de mens

Gelukkig zijn er ook positieve ontwikkelingen geweest. In voorgaande eeuwen legden rijke mensen langs de binnenduinranden en op zanderige kreekruggen buitenplaatsen met bossen aan. Dit betreft meestal abelen-iepenbossen. Ze hebben een uitbundige voorjaarsflora, omdat hier veel zogenaamde stinzenplanten (veelal uitheemse vroegbloeiende soorten met opvallende bloemen) zijn ingebracht. En tijdens de latere ruilverkaveling en natuurontwikkeling is ook wel wat bos aangelegd, zelfs op kleigrond.

Natuurlijk bosbeheer

Tegenwoordig is er meer aandacht voor een natuurvriendelijk beheer, waarbij meer bomen oud mogen worden en na hun dood blijven liggen. Het Zeeuwse Landschap voert, in de bossen die zij beheert, een beheer dat zich richt op dergelijke natuurlijke ontwikkeling. Enkele van deze bossen zijn zelfs in internationale context erg zeldzaam: de Slikken van de Heen met rivierbegeleidend hardhoutooibos en Oranjezon met duinstruweel.

Bron

ZEEUWSLANDSCHAP 27 (2011) 3