Macht, rijkdom en status vielen niet iedereen gelijk ten deel. In de late middeleeuwen groeiden de sociale tegenstellingen. De adel was toen nog een bevoorrechte groep in Zeeland, daarna waren dat vooral de rijke stedelingen. Maar een elite van rijke boeren wist zich op het platteland eveneens een belangrijke positie toe te eigenen. De ongelijkheid leidde op zijn tijd tot spanningen, maar bijna nooit tot grote uitbarstingen van sociale onrust. Niettemin leefden veel Zeeuwen tot ver in de negentiende eeuw in armoede. Wie het echt niet meer zelf kon rooien, werd geholpen door de kerkelijke diaconie of het plaatselijke armbestuur. In de zorg voor zieken, betere huisvesting en voeding zouden pas na de negentiende eeuw grote stappen voorwaarts worden gezet.