Verdronken Moggershil groef waarschijnlijk eigen graf
door Jan KuipersHet gebied van Moggershil (‘Mokershil’ zeggen de Tholenaars) in het noordwesten van Tholen was als eilandje ingepolderd in 1419. Een gevonden pelgrimsinsigne uit die periode past in die datering, maar geeft ook aan dat het dorp wel ouder kan zijn. De parochie Moggershil werd echter niet eerder dan 1488 vermeld.
Het naar Zeeuwse begrippen toch jonge dorp Moggershil, ongeveer op de grens van de voormalige gemeenten Stavenisse en Sint-Annaland, overstroomde in 1509, 1530 en 1532. Of Moggershil definitief verloren ging bij de Allerheiligenvloed van 1570 is nog maar de vraag, omdat op sommige oude kaarten de plaats nog in 1573, 1630 en 1631 op land is getekend. Herdijking van een (kleinere) Moggershilpolder vond plaats in 1660, maar het dorp bleef verlaten.
Calamiteus
Ook de nieuwe Moggershilpolder, behorend tot Sint-Annaland, bleef niet gespaard voor waterstaatkundige ellende. Oevervallen en afschuivingen kwamen regelmatig voor. Van 1835 tot 1865 en van 1912 tot 1978 was de polder zelfs ‘calamiteus’. Deze alleen in Zeeland bestaande status betekent dat een polder of waterschap vatbaar was voor een calamiteit of ramp, maar zelf de financiële lasten voor zeewering en oeververdediging niet kon dragen.
Fundering kerk
Halverwege de jaren zeventig van de twintigste eeuw meldde de heer Roozemond, een amateurhistoricus, zijn bevindingen aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Een vroegere landbouwer had bij het verdronken dorp met zijn spade een ‘kelderachtige ruimte’ aangeboord. Roozemond zelf was met de huidige boer ook op onderzoek uit geweest. De landbouwer had bij het ploegen op verschillende plekken de fundering van de kerk van Moggershil aangetroffen; sommige resten waren wel een meter dik. Roozemond betitelde de kerk als een ‘eenvoudige kapel’, afgaand op een rechthoekig stuk zandige grond in het geploegde veld.
De kerk had op een hard opgehoogd terrein gestaan, aldus de amateur-historicus. ‘Hil’ in de naam van het dorp duidde dus waarschijnlijk op de verhoging waarop de kerk stond. De grond voor de verhoging verkreeg men vermoedelijk door het graven van een gracht om het kerkterrein. De negentiende-eeuwse oudheidkundige J.C. de Man had als verklaring van ‘hil’ nog aan een vliedberg gedacht. Het eerste deel van de dorpsnaam verwijst overigens naar Schouwse connecties: Mogge is een oude Zierikzeese familienaam.
Meermaals ontdekt
Het verdronken Moggershil is verschillende malen ‘herontdekt’. Tijdens een veldcontrole in 1998 in het kader van de vervaardiging van de Archeologische Monumenten Kaart van Zeeland is door de ROB ter plaatse van Moggershil nog veel puin en botmateriaal aan het grondoppervlak waargenomen. Ook vóór Roozemond was men al op resten van het dorp en de omgeving ervan gestuit. Volgens de studieuze waterstaatsman Adriaan Hollestelle (1832-1922) waren er in 1659 nog vele sporen zichtbaar van de in 1532 ‘verongelukte’ waterkering van Moggershil: ‘eene groote hoeveelheid steen, bezet met vlechtwerk viel bij lage ebstanden bloot’. In de in 1660 herdijkte Moggershilpolder was ook nu nog de ‘grondslag van het oude dorp Moggershil’ aanwezig, schreef Hollestelle in 1879.
Ondergang door turfsteken
Er zijn aanwijzingen dat de bewoners van Moggershil ijverig hebben meegewerkt aan hun eigen ondergang. Volgens de wapenkaart van Smallegange uit 1696 voerde het wapen van de heerlijkheid een turfsteker en zes turven, hetgeen wijst op beoefening van de beruchte ‘moernering’ of het darinkdelven (darink is veen). Men moerde zowel binnen- als buitendijks; de dekkende kleilaag ging eraf, waarna het veen werd afgestoken.
Buitendijks en binnendijks
Vooral de buitendijkse moernering leverde groot gevaar op voor de kustverdediging. Binnendijkse moernering zorgde voor een verlaagde landschappelijke gatenkaas, waardoor bij dijkdoorbraak het gebied als een badkuip vol liep. Al sinds de dertiende eeuw poogde de overheid er paal en perk aan te stellen; in 1515 werd het darinkdelven door Karel V geheel verboden. Nog minstens een eeuw moeten de Zeeuwen nadien voortgedolven hebben. En hoelang het op individuele schaal nog doorging weet niemand; er zijn nog gevallen van individuele moernering bekend uit het midden van de twintigste eeuw.
Hil
Buitendijkse sporen van moernering bij Moggershil waren volgens de voormalige Thoolse gemeentearchivaris Hans Zuurdeeg tot in recente jaren te zien. Ze vormden een patroon van greppelachtige structuren, tot tegen de stroomgeul aan. De sporen zijn sindsdien bedekt met zand en slik. De Moggershillenaars grondvestten hun kerk dus op een veilige ‘hil’, maar ondergroeven tegelijkertijd hun eigen dorp met het darinkdelven. Mede hierdoor spoelde Moggershil na 1570 van de kaart.
Literatuur
H.J.E. van Beuningen, A.M. Koldeweij, D. Kicken †, H. van Asperen, H.W.J. Piron, W. Gertsen en S.E. van ’t Hof: Catalogus religieuze en profane insignes, in: H.J.E. van Beuningen, A.M. Koldeweij, D. Kicken†, H. van Asperen, H.W.J. Piron, S.E. van ’t Hof en W. Gertsen, Heilig en Profaan 3. 1300 Laatmiddeleeuwse insignes uit openbare en particuliere collecties, Langbroek 2012 (Rotterdam Papers 13), 97-407.
A. Hollestelle, Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van de waterschappen of polders van het eiland Tholen, toegelicht door kaarten van de oude en tegenwoordige gesteldheid, in: Archief; vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 4 (Tweede stuk), Middelburg 1878, 1-374.
Jan Kuipers (red.), Verdronken dorpen in Zeeland (special 3 bij Zeeuws Erfgoed, december 2002), Middelburg 2002.
Jan J.B. Kuipers (eindred.), Sluimerend in slik; verdronken dorpen en verdronken land in zuidwest Nederland, Middelburg/Vlissingen 2004.
J.C. de Man, De vluchtbergen in Schouwen, De Bevelanden en Tholen, in: Archief; vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 8 (Tweede stuk), Middelburg 1902, 1-142.