Zeeland heeft tijden gekend van grote economische voorspoed, maar ook van diep verval. Aan het eind van de middeleeuwen groeide de economie van vooral de havensteden. De visserij, handel en nijverheid bloeiden. De rede van Walcheren was rond het midden van de zestiende eeuw het centrum van de Zeeuwse handel en scheepvaart. Middelburg, Vlissingen, Arnemuiden en Zierikzee werden belangrijke handelshavens. De wolhandel bracht Veere fortuin. Aan het eind van de zestiende eeuw richtten Middelburg en Vlissingen zich op nieuwe handelsactiviteiten, zoals de VOC en de kaapvaart. Ook de landbouw was belangrijk. Die werd op een vooruitstrevende manier beoefend. En door de ligging aan het water was ook de visserij een belangrijke bedrijfstak. Vooral na 1750 werd de landbouw voor Zeeland van groter belang. In de tweede helft van de negentiende eeuw verrezen in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen de eerste grote fabrieken. In de twintigste eeuw kwam aan de Zeeuwse kust het toerisme tot ontwikkeling. Daaraan verdienden steeds meer Zeeuwen een boterham.