Zout: Zeeuws goud
Zeeland is een provincie waar je, als je goed in de wind staat, haast altijd het zilt van de zee kunt ruiken. Zout is jarenlang een belangrijke pijler van de economie geweest. Het was veel waard omdat je met zout voedsel veel langer kon bewaren.
Het begin van de zoutwinning
Al in de ijzertijd werd er aan zoutwinning gedaan, blijkt uit sporen die zijn gevonden bij Oostkapelle. Tussen vondsten van een nederzetting van een paar honderd jaar voor Christus zaten rechthoekige staafjes gebakken klei. Die werden gebruikt als steunmateriaal voor potten waarin pekel werd ingedampt tot zout. Bij Koudekerke zijn driepootjes gevonden. Ook die werden gebruikt bij de productie van zout. Er werd een pot op geplaatst en een vuurtje onder gestookt. Of dat gebeurde met zoute veengrond of zout water is onbekend. Maar wel duidelijk is dat het zout ook naar buiten de regio werd vervoerd. Zout is dus het eerste exportproduct van Zeeland.
De Romeinse tijd
De Romeinen hadden veel zout nodig om de voorraden van hun leger goed te kunnen bewaren. Zout was zo belangrijk voor ze dat de staat een monopolie had op de productie. Er waren zelfs speciale zoutambtenaren. Het zout dat overbleef na de bevoorrading van het leger werd commercieel verhandeld door zouthandelaren. Die werden negotiatores salarii genoemd – die naam is terug te zien op Nehalennia-altaren die uit de Oosterschelde zijn opgevist.
Zoutwinning
Dat de zoutproductie van groot belang was in de Romeinse tijd blijkt ook uit het feit dat er maar liefst elf locaties zijn gevonden die verband houden met de Romeinse zoutwinning. Bij de meeste daarvan zijn resten van ovens en stookplaatsen gevonden, maar bij Kapelle is een deel van een houtconstructie gevonden die dienstdeed als zoutpan. Overigens ging het zout winnen niet altijd goed. Er is een zoutcontainer in de Middelburgse Mortierewijk gevonden met potten die op een te hard gestookt vuur hebben gestaan. Die zijn verbrand en kapotgegaan.
Vissaus
De Romeinen produceerden in Zeeland ook vissaus (allec). Een deel van het Zeeuwse zout werd als grondstof voor dit vloeibare zout gebruikt. Verder werd het gemaakt uit schelpdieren als mosselen en kokkels en van kleine vissen zoals ansjovis en sprot en zo’n vijftien verschillende kruiden. De vissaus werd, net als het zout, door handelaren buiten de regio verhandeld. Bij Aardenburg werd veel vissaus gemaakt. In het Gemeentelijk Archeologisch Museum Aardenburg kom je daar meer over te weten.
Zoutwinning in de middeleeuwen
Zoutwinning was een belangrijke bron van inkomsten in de middeleeuwen. Het werd geproduceerd bij Goes, Reimerswaal, Tholen, Vlissingen, Zierikzee en in Zeeuws-Vlaanderen. Het proces om zout te winnen werd zoutzieden genoemd. Er werd turf gestoken in de vele veengebieden die de provincie rijk was. De turf werd verbrand en de as die overbleef, werd met zeewater vermengd. Dan volgde een proces van mengen en inkoken. Dat gebeurde in zoutketen – simpele houten gebouwtjes. Na afloop bleef er zout over en het afvalproduct zelas. Dat werd op grote hopen gegooid. In Vlissingen vind je nu nog twee straten die daarnaar zijn genoemd: de Korte en Lange Zelke.
Het Stadhuismuseum Zierikzee heeft een schilderij in de collectie waar het hele proces van zoutwinning op te zien is – van turf steken tot het stoken in de zoutkeet.
Handel
Ook in de middeleeuwen was het gros van het zout bedoeld voor de export. De zoutwinning was op haar hoogtepunt in Zeeland in de veertiende en vijftiende eeuw. En het ging om veel zout. In 1422/1423 produceerde Biervliet bijvoorbeeld negen miljoen kilo zout – bijna allemaal voor de export.
Gevaren
In de zoutketen kwamen behoorlijk giftige dampen vrij en regelmatig gingen deze houten gebouwen in vlammen op. Zo’n brandende zoutkeet was ook de oorzaak van de grote stadsbrand in Goes aan het eind van de zestiende eeuw. Vanwege dat risico werden de keten uiteindelijk vaak nét buiten de stad gebouwd. Het grootste gevaar zat hem echter in het afgraven van veen (ook moernering of darinc delven genoemd). Dat verzwakte de kustverdediging. Veel verdronken gebieden (bijvoorbeeld Oud-Rilland, Stavenisse en Reimerswaal) lagen vlakbij moerneringsgebieden. Ook Moggershil op Tholen ging ten onder door moernering. Ironisch genoeg staat er een turfsteker met zes turven in hun wapen.
Buitendijks kun je nog op veel plekken sporen van moernering zien. Bij Rilland aan de Westerscheldekust, bijvoorbeeld. Je ziet aan de strakke, rechte sleuven en walletjes nog exact hoe men hier te werk is gegaan.
Verbod
Uiteindelijk werd het darinc delven verboden omdat het te gevaarlijk was. Het duurde nog een paar eeuwen voordat men zich ook compleet hield aan het verbod op veen afgraven. Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog is het zelfs even opnieuw in zwang geraakt omdat er toen gebrek aan brandstof was. Nadat de moernering was gestopt, is Zeeland nog wel enige tijd doorgegaan met de verwerking van zout uit het buitenland. Arnemuiden, Goes, Reimerswaal en Zierikzee werden belangrijke zoutcentra. Het duurde uiteindelijk nog tot de negentiende eeuw tot de Zeeuwse zouthandel ten einde kwam.
Meer informatie over de Zeeuwse zoutwinning vind je ook in een filmpje van de Zeeuwse canon.