De oudste visserij in Zeeland

In een waterrijke provincie als Zeeland is het belang van visserij vanzelfsprekend. Dit geldt vanaf de prehistorie tot op de dag van vandaag. De oudste sporen van visserijactiviteiten dateren van duizenden jaren voor Christus. Vanaf de vijftiende eeuw ontstond een echte bedrijfstak.

Waterrijk

Zeeland is een waterrijk gebied. Dat is al zo sinds mensenheugenis. Of eigenlijk nog veel langer. Het landschap is hier gedurende lange tijd onderhevig aan sterk wisselende klimaatomstandigheden. Zee, rivieren, zand en klei wisselen elkaar voortdurend af en vullen elkaar constant aan. In het deltagebied veroorzaakt de ontmoeting van zout en zoet water een grote voedselrijkdom. De aanwezigheid van zowel vissen als schelpdieren ontsnapte niet aan de aandacht van de jagers en verzamelaars die als eerste mensen onze provincie bevolkten.

Schorren in het Verdronken Land van Saeftinghe vanuit de lucht gezien, circa 1995 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto A. Dingemanse). Dit beeld geeft aardig weer hoe het grootste deel van onze provincie er ooit moet hebben uitgezien.

Schorren in het Verdronken Land van Saeftinghe vanuit de lucht gezien, circa 1995 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto A. Dingemanse). Dit beeld geeft aardig weer hoe het grootste deel van onze provincie er ooit moet hebben uitgezien.

Sporen

Al in het mesolithicum (8000-4000 v. Chr.) werd in deze contreien gevist. Zo zijn in Aardenburg weerhaken uit deze periode gevonden die werden gebruikt als onderdeel van een harpoen. Bij Brabers op Schouwen en in het Verdronken Land van Saeftinghe zijn sporen aangetroffen uit het neolithicum (4000-2000 v. Chr.). Hieruit blijkt dat reeds toen zowel veeteelt als visserij werden bedreven.

Uit de ijzertijd (800-12 v. Chr.) komen netgewichten van diverse vindplaatsen. Deze gewichten van aardewerk of natuursteen duiden op het gebruik van netten in deze tijd. Met de komst van de Romeinen werden meerdere soorten van dergelijke netverzwaringen (vaak van lood) maar bijvoorbeeld ook visnetnaalden gebruikt (en later dus teruggevonden).

Vissaus

In de Romeinse tijd (ongeveer 0-275 n. Chr.) kwam visserij op diverse plaatsen voor. Naast visserij voor zelfvoorziening kwam in deze tijd enige handel in visproducten op gang.

Zo werden voor Romeinse burgers en ook militairen in legerplaatsen (castella) vissaus en andere visproducten bereid. Bewijzen hiervoor komen vooral uit afvalputten. Daaruit blijkt wat de mensen in deze tijd aten. Zo blijkt dat ook allerlei schaaldieren (mosselen, oesters en kokkels) werden genuttigd. Tevens werden verschillende restanten gevonden van ‘gereedschappen’ en verpakkingsmiddelen, zoals schalen, amforen en voorraadvaten.

Randfragment van een dolium (voorraadvat, grote pot van aardewerk) met een inscriptie die verwijst naar 'allec' een restproduct van vissaus: ALIIC XIS. Bodemvondst uit Aardenburg, 1962 (Erfgoed Zeeland, Beeldbank Archeologie).

Randfragment van een dolium (voorraadvat, grote pot van aardewerk) met een inscriptie die verwijst naar ‘allec’ een restproduct van vissaus: ALIIC XIS. Bodemvondst uit Aardenburg, 1962 (Erfgoed Zeeland, Beeldbank Archeologie).

Zelfverzorging

Na de Romeinse aanwezigheid was visserij gedurende verschillende eeuwen weer alleen gericht op zelfverzorging. Mede vanwege de stijging van de zeespiegel was het aantal inwoners in de regio flink afgenomen. Vanaf de zesde eeuw namen met het beter bewoonbaar worden van de kustzone ook de visserijactiviteiten weer toe. Voor eigen gebruik visten mensen in de vele zeearmen en kreken. Daarbij gebruikten ze eenvoudige bootjes. Het menu met vis werd regelmatig aangevuld met schelpdieren en kreeften.

Andere levenswijze

Vanaf de elfde en twaalfde eeuw gingen mensen steeds vaker bij elkaar wonen in nederzettingen. Voorheen waren akkerbouw en veeteelt de voornaamste bestaansmiddelen, overwegend gericht op zelfvoorziening. De opkomst en groei van allerlei handelsmarkten in producten (landbouwproducten, voedingswaren, gereedschappen en textielwaren) maakte een andere levenswijze mogelijk. Men hoefde zich niet meer te vestigen op de plek waar voedsel voorradig was. Steeds vaker waren het strategisch gelegen of goed toegankelijke locaties waar de handel plaatsvond en werk in loondienst mogelijk was.

Vismarkt

Dorpen groeiden mede hierdoor soms uit tot echte stadjes. Deze waren zo opnieuw een impuls voor vissers, omdat op deze plaatsen vis verkocht kon worden. Zoals ook voor andere producten (graan, vlees, eieren en vee) werden in deze steden vanaf dit moment vaak speciale plaatsen aangewezen waar gehandeld mocht worden in vis. De vismarkt was geboren.

Kerkelijke invloed

Met de vorming van een afzetmarkt ontstond de eigenlijke visserij. Het vangen van vis en schelpdieren werd in de late middeleeuwen steeds vaker door specialisten uitgevoerd. De groei van stedelijke nederzettingen net buiten het gebied van onze huidige provincie (zoals Gent en Brugge) zorgde voor de opkomst van vele vissersdorpjes. Van hieruit werden steden voorzien van vis en schelpdieren.

De ingrijpende invloed en nadrukkelijke aanwezigheid van de kerk was goed merkbaar. Zo steeg het visverbruik behoorlijk door de invoering van strengere regels ten aanzien van de consumptie van vlees in kloosters.

Vissersschepen op de Noordzee. Uitsnede van de kaart van Zeeland van Jacob van Deventer, omstreeks 1544 (Zeeuws Archief, KZGW, Zelandia Illustrata).

Vissersschepen op de Noordzee. Uitsnede van de kaart van Zeeland van Jacob van Deventer, omstreeks 1544 (Zeeuws Archief, KZGW, Zelandia Illustrata).

Watering

De snel groeiende economie van Vlaanderen breidde haar invloedssfeer uit naar het noordelijk gelegen gebied. Vanaf het jaar 1150 kwam een systematische bedijking van de Zeeuwse eilanden op gang. Vooral diverse abdijen en andere religieuze instellingen wilden met deze investering de opbrengsten van hun uitgestrekte bezittingen in de regio vergroten.

Als reactie op de bedijkingen ontstonden afwateringsgemeenschappen, die de naam ‘watering’ kregen. De aanleg van sluizen maakte het lozen van overtollig water uit deze wateringen mogelijk. De spuikanalen van deze sluizen vormden op hun beurt goede en beschermde ligplaatsen voor met name vissersschepen.

De vraag naar vis nam steeds verder toe en vooral haring werd in de late middeleeuwen door de gehele bevolking gegeten.

Literatuur

Anthony Beaujon, Overzicht der geschiedenis van de Nederlandsche zeevisscherijen, Leiden 1885.
P.J. Huijbrecht en E.T.J. Reindersma, In weer en wind: de ‘oude’ visserij in Zeeland, Middelburg 1987.
A.M.J. de Kraker (red.), De Westerschelde, een water zonder weerga: ontstaansgeschiedenis en kaartbeeld, havens, handel en scheepvaart, verkeer, verdronken dorpen, oorlog en verdedigingswerken, natuur en milieu en andere aspecten van de Westerschelde, Kloosterzande 2002.
Jan J.B. Kuipers, Vissend Zeeland, deel 8 in: Zeeland – van toen & nu, Zwolle 2005.
Hans Zuurdeeg, Twintig eeuwen Zeeland, de Zeeuwen en hun vissers, deel 12 in: Ach lieve tijd, Zeeland, Zwolle 1997.