Kreeft-, krab- en kokkelvisserij
Al eeuwen wordt er in Zeeland gevist op kreeften, krabben en kokkels. Maar de commerciële visserij op deze schaal- en schelpdieren nam pas eind negentiende eeuw een aanvang. Vooral de kreeftvisserij werd een belangrijke bedrijfstak.
Kreeft
Kreeften komen aan de Nederlandse kust bijna alleen voor langs de kust van Walcheren en in de Oosterschelde. Pas vanaf eind negentiende eeuw werden kreeften gevangen voor de markt, maar steeds op kleine schaal. De kreeftvisserij was al vroeg gebonden aan vergunningen en vaste visgronden. Dit omdat men in het buitenland zag hoe kwalijk overbevissing kon uitpakken. Overexploitatie, vernieling van ondermaatse kreeft en het gebruik van eieren voor consumptiedoeleinden hadden in Engeland, Wales, Schotland en Noorwegen geleid tot ernstige achteruitgang van de kreeftstand.
Oosterschelde
In Zeeland was Zierikzee lange tijd de centrale plaats van de kreeftvisserij. Hier werd ook veel kreeft uit Noorwegen aan land gebracht om verkocht te worden. Na de aanleg van de Kreekrakdam (1867) ontstond in de Oosterschelde een ideaal leefgebied voor kreeft. Het water kreeg er het juiste zoutgehalte. Bovendien kon de kreeft zich goed verbergen tussen de steenstortingen en basaltkeien waarmee de kust werd versterkt. Dat is belangrijk wanneer tijdens de groeifase en het verschalen het pantser van de kreeft zacht is. Ook de banken voor Tholen en Yerseke vormen een ideaal leefgebied voor kreeften. De beste kreeftpercelen liggen bij de steenstortingen langs de kust van Zuid-Beveland tussen Wemeldinge en de Zandkreek, en langs de kust van Schouwen-Duiveland tussen Zierikzee en de Schelphoek.
Korven en fuiken
Kreeft werd aanvankelijk aan de zeedijk gevangen door vissers die een strop aan een vishaak uitgooiden. Later gingen kreeftvissers fuiken en korven maken, waarmee ze doelgerichter te werk konden gaan. De eerste korven waren gemaakt van wilgentenen en metaalgaas en hadden aan de bovenkant de ‘keel’, een opening waardoor de kreeft de korf wel in kon, maar er niet meer uit. In de korven werd aas gelegd in de vorm van visafval. Ze werden vervolgens met een lang touw vastgezet op de bodem. Ook werden kreeften gevangen met behulp van schietfuiken en kubben. Beide typen fuiken werden oorspronkelijk gebruikt in de palingvisserij, maar voor de kreeftvisserij heeft het net van deze fuiken een grotere maaswijdte. Ook werd kreeft gevist als bijvangst in sleepnetten en staand want.
Nekslag
In de jaren twintig en dertig was in Zeeland een belangrijke beroepsmatige kreeftvisserij ontstaan. In sommige jaren werden wel dertigduizend kreeften aangevoerd. Zierikzee en Yerseke waren op dat moment belangrijke centra van de kreeftvisserij. In de jaren dertig liep de kreeftstand terug en moest weer kreeft worden geïmporteerd. Door de strenge winters van 1940 en 1947 en de afsluiting van de Grevelingen in het kader van de Deltawerken liep de kreeftpopulatie nog verder terug. De extreem strenge winter van 1962/1963 gaf de nekslag.
Herstel
Niettemin herstelde de kreeft in de Oosterschelde zich. De Deltawerken hadden een gunstig effect. Ze zorgden voor schoner water met het juiste zoutgehalte en minder stroming en golfslag. Ook de zachtere winters, die hogere temperaturen van het water tot gevolg hadden, waren gunstig voor de kreeft. Halverwege de jaren tachtig legde een aantal vissers zich weer op de kreeftvisserij toe. En met succes. Elk jaar opnieuw worden ze tijdens het kreeftseizoen, dat loopt van 1 april tot 15 juli, volop gevangen.
Krab
Net als kreeften zijn krabben schaaldieren. Een bewijs dat krabben al in de zestiende eeuw werden gevangen vinden we op een gravure uit 1580. Deze visserij groeide in latere tijden echter niet uit boven het niveau van de lokale afzetmarkt.
Kokkels
Kokkels behoren tot de schelpdieren. Een kokkel is een schelpdiertje met een hartvormige schelp in twee gelijke delen, dat 2 tot 5 centimeter groot wordt. Het leeft dicht onder de oppervlakte van het zand in gebieden met getijdenwerking en matige stroming. Kokkels komen vooral voor in de monding van de Oosterschelde. De vangst hiervan gebeurde veelal kleinschalig, voor particulier gebruik. Als de zandbanken voor de kust droogvielen, werden de kokkels geraapt. Dat gebeurde met behulp van een handbeugel, een soort hark met een net eraan.
Na 1960 vond de kokkelvisserij ook plaats met vaartuigen. Schaalvergroting deed zijn intrede nadat de overheid in 1975 de vangst stimuleerde. Van eind augustus tot begin december vist een aantal schepen op kokkels in de Oosterschelde en Westerschelde. De opbrengst wordt ook vandaag de dag bijna geheel geëxporteerd, veelal naar Spanje. Per jaar wordt opnieuw vastgesteld hoeveel kokkels gevangen mogen worden. Inmiddels is de mechanische kokkelvisserij verboden. Er mag alleen nog handmatig op kokkels worden gevist.
Literatuur
Ronald Timmermans, De Oosterscheldekreeft, z.pl. 2012.