Vangstmethoden in de visserij

Voor het vangen van vis waren in de loop der tijd verschillende methoden in gebruik. Drijfnetten of vleten voor de haringvisserij, hoekwanten voor bijvoorbeeld kabeljauw, heilbot of schelvis en het gaand want voor de visserij op schol. In de boomkorvisserij worden grotere netten achter een schip voortgesleept. In de meer kleinschalige visvangst, bijvoorbeeld in de weervisserij, wordt gebruik gemaakt van de getijdenwerking.

Fuiken (ZB, Beeldbank Zeeland, foto J. Berrevoets).

Fuiken (ZB, Beeldbank Zeeland, foto J. Berrevoets).

Bij de vleet

De netten waarmee in de late middeleeuwen op haring werd gevist, waren drijfnetten of ‘vleten’ van hennep. Ze werden als rechtopstaande schermen door het water getrokken en de haringen haakten er met de kieuwen in vast. Via nettenpoorten werden de netten midscheeps opgetrokken. Het gezegde ‘(haring) bij de vleet’ duidt op overvloed of een grote hoeveelheid.

Naast drijfnetten of vleten uit de haringvisserij werden voor de visvangst ook andere methoden toegepast. Bijvoorbeeld met lijnen waaraan haken, voorzien van aas, zijn bevestigd. Deze kunnen handmatig uit een boot worden neergelaten. Met een aan het eind verzwaarde lijn kan zo eenvoudig zelfs vanuit een roeiboot worden gevist. Schepen van waaruit dit op grotere schaal gebeurt, worden ook wel ‘hangers’ genoemd: de lijnen hangen immers zo overboord. Zo worden allerlei soorten vis gevangen.

Hoekwant

Het principe van vissen met een lijn is al in een vroeg stadium naar een hoger niveau gebracht. Met name in de vorm van visserij met het zogenaamde hoekwant. Hierbij worden haken met stukjes aas aan lijntjes bevestigd. Deze lijntjes zijn vervolgens allen weer vastgemaakt aan een lange lijn of kabel, tot wel ruim 70 meter lang.

Wordt een samenstel van 150 van dergelijke lijnen met ankertjes uitgezet, dan heet dit een beug. Een getijde na het uitzetten ervan haalt de visser deze beug binnen. Behalve kabeljauw kan ook heilbot, tarbot, schelvis en rog tot de vangst behoren. Variaties in dikte van lijn en soort haak bepalen met name de soort vis die zal bijten.

Gaand want

Voor de visserij op schol zijn geen hoekwanten maar waarschijnlijk netten gebruikt. Met behulp van een zogenaamde zegen of ‘gaand want’ wordt de schol van de bodem de netten in gejaagd. Een zegen is een net met lappen eraan en verzwaard met gewichten van grote lengte en naar verhouding geringe hoogte, dat over de zeebodem wordt gesleept en zo de vis achtervolgt.

Voor het vissen met hoekwant ontstond geleidelijk een gespecialiseerd schip: hoekschip, hoekboot of hoeker genaamd.

Boomkorvisserij

De relatief kleinschalige visserij onder de kust en op de vele binnenwateren kreeg meer betekenis toen de haringvisserij in de 16de eeuw terugliep. De kustvisserij voorzag de lokale vismarkten van allerlei soorten vis. Het waren vooral platvissen als bot, schol, tong en schar. Eerst werden deze vissen met netten en veel handwerk vanaf het land gevangen. Zelfs paarden werden ingezet om de netten te trekken. Een zakvormig net voor het vangen van platvis (ook wel schrobnet of kor genoemd) werd over de bodem van het water getrokken. Later werd dit soort van (grotere) netten aan stokken of ‘bomen’ bevestigd, zodat ze openblijven en achter een schip worden voortgesleept. Deze wijze van vissen bestaat nog steeds, de zogenaamde boomkorvisserij.

Mand met een keernet, zoals dat gebruikt wordt in de weervisserij op ansjovis. (Oosterschelde Museum, Yerseke)

Mand met een keernet, zoals dat gebruikt wordt in de weervisserij op ansjovis (Oosterschelde Museum, Yerseke).

Weervisserij

Bij de meer kleinschalige visvangst wordt vaak gebruik gemaakt van de werking van de getijden. Deze visserij met vaste constructies of netten kost relatief weinig inspanning en investering. Bij de weervisserij wordt gebruik gemaakt van een soort van schuttingen (‘weren’). In het voorjaar leggen de vissers deze weren van rijshout aan in de vorm van een V.

Visweer of weer in de vorm van een V: de vis verzamelt zich bij laag water op het diepste punt

Visweer of weer in de vorm van een V: de vis verzamelt zich bij laag water op het diepste punt.

Schutnet

Een ander voorbeeld van gebruikmaking van de getijdenwerking is vissen met stel- of schutnet. Lange en smalle netten werden bij laagwater dwars over een drooggevallen zandbank gelegd. Tijdens hoogwater trokken de vissers het net vanuit boten omhoog, zodat het in het daaropvolgende afnemend tij de vissen tegenhield. Wanneer de zandbank opnieuw droogviel, konden de vissers er de gevangen vis zo oprapen. Omdat de vissers het vooral om de grote vis ging, lieten ze vele kleinere visjes liggen. Hoewel deze visserij vanwege de verspilling al in 1596 verboden werd, bleef deze nog lang bestaan.

Palingvisserij in de Oosterschelde omstreeks 1973 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto J. Berrevoets).

Palingvisserij in de Oosterschelde omstreeks 1973 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto J. Berrevoets).

Zeeg, kor en fuik

In de loop van de tijd zijn naast bovenstaande vormen nog diverse andere technieken voor het vangen van vis en garnalen ontwikkeld. Zo kan met een smal en lang net, de zeeg, vanaf de wal worden gevist. Vanaf het land wordt dit net door een boot met een grote boog teruggevaren en vervolgens met de hand ingetrokken. In ondiep water trekken vissers met de hand of met een paard zakvormige sleepnetten (korren) door ondiep water. Het is een effectieve manier om garnalen te vangen. Met van wilgentenen en later ook van netten om een ijzeren frame gemaakte fuiken worden allerlei vissen en vooral ook paling gevangen. De dieren zwemmen gemakkelijk in de fuik, maar de achter elkaar geplaatste trechters voorkomen dat ze weer ontsnappen.