Buitenplaatsen op Walcheren
De elite van Middelburg en Vlissingen liet in de zeventiende en achttiende eeuw op het platteland van Walcheren vele fraaie buitenplaatsen aanleggen. De bijbehorende tuinen maakten dat het eiland spoedig ‘de tuin van Zeeland’ werd genoemd.
De kroniekschrijver Smallegange deed eind zeventiende eeuw de volgende constatering: ‘de dorpen, heerlijke huizen en lusthoven liggen zo dicht op malkander, dat die de anderen als met een steen kunnen bewerpen’. Walcheren was dan ook voor een achtste deel bebouwd met buitenplaatsen en landgoederen. Die drastische verandering van het landschap voltrok zich in een kleine honderd jaar. In totaal telde het platteland van Walcheren ongeveer 270 buitenplaatsen.
De trek naar buiten
Zodra mensen een zekere welstand bereikten, gingen zij meer aandacht besteden aan het op aangename wijze doorbrengen van hun vrije tijd. Al in de oudheid waren er in Perzië fraaie tuinen. In Rome ontstond rond het jaar nul een cultus rond het bouwen van villa’s en tuinieren. In de zestiende-eeuwse Nederlanden kwam een hang op naar deze klassieke kunstvormen. Een tuincultuur ontwikkelde zich, waarin was voorzien in mooie lusthoven. Dit zijn buitenhuizen omringd door prachtig aangelegde tuinen. Inspiratiebron was onder meer een beroemd boek over renaissance tuinen van Vredeman de Vries uit 1598.
Welvaart en pest
Aan het eind van de zestiende eeuw nam de welvaart in de Zeeuwse steden toe. Er gingen meer mensen wonen. Het leven in de steden was in de zomer geen pretje door de stinkende grachten (er was nog geen gesloten rioleringssysteem), grote hoeveelheden (paarden)mest en de vele mensen die dicht op elkaar woonden. Ook vluchtten rijke burgers weg vanwege de pest die er soms heerste. Het platteland was een aantrekkelijke rustplaats.
Belegging
Een buitenplaats werd ook gezien als een waardevaste geldbelegging. Rijke stedelingen belegden in grond, onder meer door inpolderingen te financieren. Ook zien we dat de stedelijke elite zich met het verdiende geld een meer aristocratische levensstijl aanmat.
Een gemiddelde buitenplaats kon in de zeventiende eeuw voor tien- tot vijftienduizend gulden worden gekocht. Daarbij hoorde ongeveer 15 ha grond en vaak ook nog een boerderij met landbouwgrond. De grootste buitenplaatsen brachten op verkopingen wel een ton op.
Kosten
De zeventiende-eeuwse buitenhuizen waren vaak nog sober ingericht, met meubels die meekwamen uit de stad. Kostbare wanddecoraties, zoals goudleer, waren in de buitenhuizen zeldzaam.
Veel eigenaren claimden hun buiten aan te houden voor de opbrengsten uit onder meer de houtkap, moestuin en boomgaard. De kosten van het buiten overtroffen echter de baten. Op veel grote buitenplaatsen waren meerdere tuinlieden in dienst om de vele perken te onderhouden.
Torens
Typerend voor de buitenhuizen van de Zeeuwse patriciërs zijn de torens. Waarschijnlijk dienden deze torens om over het eiland en de zee uit te kunnen kijken en refereerden ze aan Italiaanse architectuur.
Ondergang
Eind achttiende eeuw kwam er een einde aan de welvaart in de Zeeuwse steden. De handel – de grote welvaartsbron – stortte in. De buitenplaatsen verpauperden. Inkwartieringen en oorlogshandelingen tijdens de Franse tijd veroorzaakten ook veel schade. De soldaten sprongen ruw om met de interieurs, waardoor veel ornamenten sneuvelden. Veel buitenplaatsen werden verkocht aan boeren. De huizen werden afgebroken en de tuinen, parken en bossen werden in gebruik genomen als akkerland. Een goed voorbeeld daarvan is Poppenroede Ambacht bij Middelburg. Dit buiten werd na 1834 afgebroken, waarna er een boerderij werd gebouwd. De huidige oprijlaan ligt nu ongeveer op dezelfde plaats als de oude.
Een kleine twee eeuwen na de totstandkoming van de ‘tuin van Zeeland’ was het Walcherse landschap zodoende opnieuw drastisch gewijzigd. In de negentiende eeuw werden in de Manteling onder Oostkapelle nog enkele nieuwe buitenplaatsen gebouwd, zoals Schoonoord (1839), Iepenoord (1842-1843) en Eikenoord (1857). Het verval van de zeventiende-eeuwse buitenhuizen en het lustlandschap was echter in volle gang.
Doordat de buitenhuizen zo groot waren, werd het onderhoud nagenoeg onbetaalbaar. De overgebleven exemplaren verloren hun particuliere woonbestemming. De huizen bieden nu onderdak aan kantoren, zorginstellingen en appartementen.
Literatuur
Martin van den Broeke, Buitenplaatsen op Walcheren; aanhangsel: leven en werk van Jan Arends, 1738-1805, Amersfoort 2001.
E. den Hartog, C.E. Heyning e.a. (red.), Aspecten van Zeeuwse buitenplaatsen, Haarlem 2008 (Jaarboek 2006-2007 Kastelenstichting Holland en Zeeland).
H.W.M. van der Wyck, Het arkadisch Walcheren, getekend door Jan Arends, 1770-1790, Alphen aan den Rijn 2001.