Door de lange kustlijn van Zeeland speelt het water hier van oudsher een grote rol. In de middeleeuwen wierpen de bewoners de eerste dijken op om zich tegen de zee te beschermen. Ook werden hoog opgeslibde schorren bedijkt en drooggelegd. Deze polders leverden vruchtbare landbouwgrond. Nederzettingen ontwikkelden zich tot dorpen en steden. Het stratenplan van veel nog bestaande dorpen en steden in Zeeland gaat terug tot de middeleeuwen. Stormvloeden vaagden bij tijd en wijle grote delen land ook weer weg. Hele dorpen verdronken. Eeuwenlang vormde het water binnen de zeekeringen een ander groot probleem. Sommige delen van Zeeland stonden in de winter bijna altijd onder water. Dat land was ongeschikt voor landbouw en bovendien niet begaanbaar. De bewoners verplaatsten zich in kleine schuitjes. Vanaf het eind van de negentiende eeuw kwamen er betere wegen en konden mensen zich gemakkelijker en sneller verplaatsen. Ook het afwateringsprobleem kon met succes worden aangepakt.