Ook al had Zeeland tot voor kort geen universiteit, aan knappe koppen was er geen gebrek. In de middeleeuwen waren kerkelijke instellingen centra van onderwijs en geleerdheid. Al in de veertiende eeuw kwamen er in de steden scholen die los stonden van de kerk. In de dorpen verzorgde een schoolmeester de lessen, vaak voor alle leerlingen ongeacht hun leeftijd. Wie talent en geld had, kon doorleren aan de Latijnse of Franse school in de stad. Grote groepen mensen bleven echter analfabeet. Dat veranderde vanaf het midden van de negentiende eeuw toen steeds meer kinderen lager onderwijs gingen volgen. Scholen vormden niet de enige plek om zich intellectueel te ontplooien. Volwassenen maakten ook in andere verbanden studie van de wereld die hen omringde. In de achttiende eeuw richtten zij daartoe genootschappen op. Zeeuwen – meestal van gegoede komaf – converseerden ook in leesgezelschappen, lazen kranten en wisselden in brieven ideeën en nieuwtjes uit. Ook op die manier dachten zij na over de natuur, de mens en de wereld om hen heen.