Onderzoek en vondsten Schaar van Colijnsplaat

Verhalen Erfgoed Zeeland

De regionale Romeinse godin Nehalennia was tot april 1970 alleen bekend van heel oude vondsten van het strand van Domburg en enkele verloren gegane altaren uit Keulen. Een paar toevallig in de Oosterschelde opgeviste stukken natuursteen vormden de opmaat voor grootschalig en bijzonder onderzoek. Het resultaat is de grootste collectie overblijfselen van een Romeins tempelcomplex in Nederland en een enorme kenniswinst van de Romeinse tijd op velerlei gebied.

Eerste vondst

Tot op het moment van de vondst was niet bekend dat op en in de bodem van de Oosterschelde, meer bepaald de Schaar van Colijnsplaat, archeologische resten uit de Romeinse tijd lagen. Op 14 april 1970 viste schipper Kees Bout met zijn kotter Tholen 6 Johanna Cornelia bij toeval twee bewerkte stukken natuursteen op. Het ene stuk was voorzien van ingehakte letters; het andere toonde beeldhouwwerk. Via de havenmeester van Colijnsplaat M. Nijsse en paleontoloog G. Kortenbout van der Sluijs van het Natuurhistorisch Museum in Leiden, die regelmatig naar oude botten viste in de Oosterschelde, kwam de melding van de vondst terecht bij het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden. De fragmenten bleken delen van twee wij-altaren voor de godin Nehalennia. Deze godin was geen onbekende in Zeeland omdat al vanaf 1647 altaren voor die godin waren gevonden op het strand bij Domburg.

Altaar M. Excingius Agricola (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden). Het onderste deel met letters van dit altaar was de eerste vondst op 14 april 1970. Het bovendeel werd later opgevist.

Altaar M. Excingius Agricola (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden). Het onderste deel met letters van dit altaar was de eerste vondst op 14 april 1970. Het bovendeel werd later opgevist.

Onderzoek door opvissing

De opzienbarende vondst duidde er volgens twee deskundig archeologen – P. Stuart van het RMO en J. Bogaers van de Katholieke Universiteit Nijmegen – op dat er een Romeinse tempel op de vondstlocatie had gestaan en in de golven was verdwenen. Aanvullend onderzoek was nodig om meer inzicht te krijgen.

Van alle onderzoeksmogelijkheden – duikonderzoek, droogleggen en opgraven en zelfs baggeren en zuigen werden overwogen – bleek opvissen technisch en financieel toen de beste optie. Het eerste visonderzoek onder leiding van het RMO werd nog in vier weken in augustus en september 1970 uitgevoerd, met dezelfde kotter als waarmee de eerste vondst was gedaan. Tijdens het vissen werden met de toen beschikbare middelen – echolood, radar, maar vooral Decca-radioplaatsbepaling – de posities van de vondsten vastgelegd. Dit gebeurde door het registreren van de schokken die ontstonden doordat de netten achter een obstakel – vaak een altaar – bleven hangen. Zo kon de verspreiding van de vondsten en de omvang van de vindplaats bepaald worden.

Vangst van bouwblokken en altaren aan dek van de Tholen 6 in 1970 (Erfgoed Zeeland).

Vangst van bouwblokken en altaren aan dek van de Tholen 6 in 1970 (Erfgoed Zeeland).

Altaren en dakpannen

De resten van de tempel zijn terecht gekomen in een ongeveer 2 miljoen jaar oude kleilaag op een diepte van 25 meter onder de waterspiegel. Deze kleilaag was en is vaak en wisselend overdekt door pakketten zeezand.

In het eerste jaar zijn er (delen van) 104 altaren en beelden opgevist. Bij een daarop volgend duikonderzoek door de Genie najaar 1970 en voorjaar 1971 werden een altaar en een altaarfragment gevonden. Naast altaren werd ook veel bouwmateriaal opgevist: tufstenen blokken, Romeins muurwerk en beton, houten (funderings)palen met ijzeren punten en dakpannen. Van die laatste werden in de eerste twee jaren bijna 2,5 ton verzameld, maar hiervan werd helaas weer een deel over boord gezet. Het visonderzoek werd gedurende 15 dagen voortgezet in 1971 en nog een week in 1972.

Complete dakpan opgevist tijdens een van de onderzoeksvistochten in 1971 (Erfgoed Zeeland, ZAD inv.nr. 574-16).

Complete dakpan opgevist tijdens een van de onderzoeksvistochten in 1971 (Erfgoed Zeeland, ZAD inv.nr. 574-16).

Duiken

Vanaf 1981 is een particuliere duiker gedurende enige jaren op de Nehalennia-locatie actief geweest. Deze heeft wederom (delen van) altaren, beelden en beeldjes boven water gebracht. Ook verzamelde hij van de locatie bouwmateriaal en Romeins aardewerk. In de loop van de jaren zijn er ook nog min of meer bij toeval altaren en een deel van een beeld opgehaald door andere vissers. In totaal zijn er resten gevonden van 311 verschillende altaren. Een deel daarvan is geheel compleet gevonden of kon tot complete exemplaren worden samengevoegd.

Altaar bij toeval opgevist door de Kortgene 2 (Erfgoed Zeeland, ZAD inv.nr. 3134-12).

Altaar bij toeval opgevist door de Kortgene 2 (Erfgoed Zeeland, ZAD inv.nr. 3134-12).

Vanaf 1996 is een groep duikende amateurarcheologen, het Nehalennia Archeologisch Duikteam, bezig om zo systematisch mogelijk de bodem van de Schaar van Colijnsplaat te onderzoeken. Er zijn in dat onderzoek geen grote vondsten meer gedaan. Naast een hoekfragment van een altaar en een fragment van een gezaagde dakpan is de meest bijzondere vondst wel de bodem van een bronzen Romeinse schaal. Dit is de enige bewaarde metaalvondst van de Nehalennia-locatie tot nu toe.

Leden van het Nehalennia Archeologisch Duikteam maken zich klaar voor duikonderzoek in de Oosterschelde (foto N. Smeets, Maaseik).

Leden van het Nehalennia Archeologisch Duikteam maken zich klaar voor duikonderzoek in de Oosterschelde (foto N. Smeets, Maaseik).

Monument

In 1999 werd bij het opstellen van de Archeologische MonumentenKaart (AMK) van Zeeland de Nehalennia-locatie aangemerkt als een terrein van hoge archeologische waarde. Het AMK-terrein werd begrensd op basis van de toen bekende gegevens. Hoewel de locatie vlakbij Colijnsplaat ligt, bevindt het terrein zich op het grondgebied van de gemeente Schouwen-Duiveland.

In opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is er in 2010 en 2011 opnieuw een studie verricht en zijn alle tot dan toe bekende resultaten tezamen met recente onderzoeksgegevens bij elkaar gebracht. Een van de leden van het Nehalennia Archeologisch Duikteam was daarbij als onderzoeker betrokken. Op basis van de nieuwe gegevens bleek dat de omvang van het AMK-terrein in 1999 te klein was bepaald en is het monument van ruimere begrenzingen voorzien.

Literatuur

Robert van Dierendonck, Nehalennia’s ogen onder water; duikende amateurarcheologen, in: Zeeuws Erfgoed 16/4 (december 2017), 14-15.
R.M. van Heeringen, Archeologische kroniek van Zeeland over 1987, in: Archief, Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1988, 129-147.
S. Van Haelst, Het Nehalennia heiligdom te Colijnsplaat; onderzoekshistoriek, site kartering, huidige toestand en toekomstig onderzoek, Leuven 2011 (Ongepubliceerde Masterproef Universiteit Leuven).
R. van Lil en S. van den Brenk, Oosterschelde – Schaar van Colijnsplaat; ‘Nehalennia’: een bureauonderzoek met nadruk op de verwerking en interpretatie van geofysische gegevens, Amsterdam/Amersfoort 2011 (Periplus Archeomare rapport 10A025).
L.P. Louwe Kooijmans, De Nehalenniatempel te Colijnsplaat; onderzoeksmethode en vondstomstandigheden, in: Deae Nehalenniae; gids bij de tentoonstelling Nehalennia de Zeeuwse godin, Zeeland in de Romeinse tijd, Romeinse monumenten uit de Schelde, Middelburg 1971, 11-21.
P. Stuart, Inleiding, in: Deae Nehalenniae; gids bij de tentoonstelling Nehalennia de Zeeuwse godin, Zeeland in de Romeinse tijd, Romeinse monumenten uit de Schelde, Middelburg 1971, 9-10.
P. Stuart, De godin Nehalennia en haar cultus, in: Deae Nehalenniae; gids bij de tentoonstelling Nehalennia de Zeeuwse godin, Zeeland in de Romeinse tijd, Romeinse monumenten uit de Schelde, Middelburg 1971, 22-31.
P. Stuart, Nehalennia; documenten in steen, Goes 2003.
P. Stuart en J.E. Bogaers †, Nehalennia; Römische Steindenkmäler aus der Oosterschelde bei Colijnsplaat, I. Textband, II. Tafelband, Leiden 2001.