Het paeremes

Geen boer of boerenknecht zonder zijn zakmes. Het mes met fraai gesneden houten heft ging overal mee naar toe en diende verschillende doeleinden. Het kwam bekend te staan als paeremes, naar het span paarden op de bekroning van het heft. Zulke messen kwamen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw het meest voor. Maar boerenzakmessen zijn al ouder en zagen er eerder ook anders uit.

Mesheftensnijder holt tussen de zuiltjes het kooitje uit, op de top is het span paarden al afgetekend (Erfgoed Zeeland).

Mesheftensnijder holt tussen de zuiltjes het kooitje uit, op de top is het span paarden al afgetekend (Erfgoed Zeeland).

Aan het begin van de negentiende eeuw bezaten veel rijke boeren een mes met een zilveren heft. Een arme boer of arbeider kon zo’n duur mes onmogelijk betalen. Vooral na het midden van de negentiende eeuw raakten messen met houten heften in zwang. Het snijwerk waarmee ze werden versierd, is een vorm van volkskunst. Een mes met een zilveren heft bleef een statussymbool bij uitstek. Heel rijke boeren droegen de hele week zo’n mes bij zich. Wie wat minder te besteden had, droeg doordeweeks een mes met een houten heft en pronkte op zondag met een mes met een zilveren heft.

Tekening van een mesheft door Adolf Dillens in Charles de Coster, La Zélande, circa 1874 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Tekening van een mesheft door Adolf Dillens in Charles de Coster, La Zélande, circa 1874 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Houtsnijtechniek

Heften met snijwerk kwamen rond 1800 in Zeeland in allerlei hoedanigheden voor. Ivoor, been en vooral palmhout werden in allerlei vormen en met allerlei versieringen bewerkt. In de loop van de negentiende eeuw kwamen messen met houten heften steeds meer in gebruik. Daarin waren met fijn snijwerk gedetailleerde voorstellingen aangebracht. Palmhout (van de buxus sempervirens) was daarvoor het meest geschikt, omdat dit hout zwaar, hard, fijn van structuur, slijtvast en krimpvrij is.

Het snijden gebeurt met allerlei verschillende mesjes, beiteltjes, boortjes en vijltjes. Op Walcheren wordt deze houtsnijtechniek ‘snikkeren’ genoemd. Dat betekent: kleine stukjes (hout) afsnijden. Overigens werd deze houtsnijtechniek in de twintigste eeuw ook toegepast voor de versiering van andere gebruiksvoorwerpen, zoals voorzittershamers, broodplanken en bureaustellen.

Houten mesheft met span paarden en voedermand als bekroning (foto Frans Dingemanse).

Houten mesheft met span paarden en voedermand als bekroning (foto Frans Dingemanse).

Het maken van een heft bestaat uit een aantal bewerkingen. Nadat het hout gekliefd is, tekent de snijder met potlood de voorstelling op het hout. Door smalle gleufjes holt hij het hout uit. Zo ontstaat het ‘kooitje’ met een balletje, dat in het heft een helder rammelend geluid geeft. Met verschillende gereedschappen brengt hij voorstellingen in reliëf aan. Door ebbenhouten stokjes in gaatjes te tikken, maakt hij zwarte puntjes, bijvoorbeeld voor de ogen van de paarden. Tenslotte maakt de snijder een plastische vorm die als een beeldhouwwerkje het heft bekroont.

Vorm en motieven

Kenmerkend voor de vroege negentiende eeuw is het fantasievolle karakter van de heften. Soms was de bovenkant plat, andere hadden een bekroning, vaak in de vorm van een leeuw. In Zeeland ontstond een eigen vorm: conisch, met een rozet in de platte bovenkant, een fries met een vaas met bloemen, daaronder een kooitje aan de achterzijde met een massief front.

De afbeeldingen op de vroeg negentiende-eeuwse heften wisselden. Sommige waren christelijke voorstellingen, andere wereldlijk of abstract. Begin jaren zestig van die eeuw deden de eerste landbouwtaferelen hun intrede. Afbeeldingen van landbouwsymboliek raakten daarna steeds meer in gebruik. Daarmee verscheen ook het span paarden aan de voermand (‘bagge’) op de heften. Werkpaarden waren van grote economische waarde voor het Zeeuwse landbouwbedrijf. Vandaar dat zij het aanzien van het welvarende boerenbedrijf op de mesheften gingen symboliseren.

Drie houten heften (foto Frans Dingemanse). Op het heft rechts zijn landbouwgereedschappen afgebeeld. 

Drie houten heften (foto Frans Dingemanse). Op het heft rechts zijn landbouwgereedschappen afgebeeld.

Snijders

Het snijden van een mooi houten heft vereist vakmanschap. Er waren dan ook speciale mesheftensnijders die in de wijde omgeving bekend stonden om deze vaardigheid. De meeste van hen woonden op Walcheren en deden dit werk als bijverdienste. Ze waren boer of oefenden een ambacht uit, zoals dat van barbier of kleermaker. Bekende snijders waren Pieter Puype (1838-1900) uit Oost-Souburg, Andries Vlieger (1869-1939) uit Biggekerke, Andries Trieller (1838-1929) uit Domburg, Jacobus Osté (1854-1937) uit Ritthem en Johannes Walhout (1873-1936) uit Borssele. De snijders werkten voor de vrije markt of op bestelling voor een (rijke) opdrachtgever. Veel heften verkochten zij aan maljeniers, handelaren in ijzerwaren. Die bevestigden een mes aan het heft en verkochten het vervolgens in de winkel of op de markt. Ook was er op markten en boerenkoopdagen een levendige handel in tweedehands messen.

Pieter Buijs (1898-1982) uit Oost-Souburg sneed behalve mesheften ook andere gebruiksvoorwerpen (ZB, Beeldbank Zeeland).

Pieter Buijs (1898-1982) uit Oost-Souburg sneed behalve mesheften ook andere gebruiksvoorwerpen (ZB, Beeldbank Zeeland).

Gebruik

Landbouwers en boerenknechten droegen het mes in een lederen schede in de broekzak. Door net iets meer dan de bekroning van het heft uit hun broekzak te laten steken, lieten zij zien hoe mooi hun heft was. Maar een zakmes was vooral een gebruiksvoorwerp. De mannen gebruikten het om brood te smeren, modder van hun klompen te schrapen, voederbieten aan stukken te snijden, een strotouwtje door te snijden of om in geval van nood het paardentuig los te snijden. Overigens werd er ook weleens een gevecht in de plaatselijke kroeg mee beslecht.

Literatuur

Frans Dingemanse, Zeeuwse wondertjes; vormgeving van Zeeuwse heften, Middelburg 2020.

Lees ook de uitvoerige beschrijving van de techniek van het heftsnijden door Frans Dingemanse.