Handwerken

Verhalen Erfgoed Zeeland

Of het nu gaat om borduren, naaien, breien of haken: het zijn eeuwenoude technieken die met name meisjes zich al op jonge leeftijd eigen maakten. Eind twintigste eeuw verdween handwerken als vak uit het onderwijs, maar de belangstelling ervoor bloeide daarna weer op.

Borduren

Vanaf het moment dat mensen kleding gingen dragen, werd deze versierd. Soms met primitieve stukjes glas, soms met flonkerende edelstenen, eenvoudige garens, kostbaar gouddraad of wat er maar voorradig was. In de middeleeuwen werden in kloosters en aan hoven schitterende borduursels gemaakt. In kloosters borduurden nonnen met engelengeduld prachtige gewaden en kleden, voornamelijk voor kerkelijk gebruik. Mannen deden dit werk in speciale borduurateliers, waar meer voor wereldlijke opdrachtgevers werd gewerkt.

Detail merklap Door Ons Gedaen.

Detail merklap Door Ons Gedaen.

De renaissance, de tijd waarin de mens zichzelf en de wereld rondom hem herontdekte, is ook de tijd waarin de burgerij door de toenemende handel rijker, machtiger en zelfbewuster wordt. Dit zelfbewustzijn uitte zich niet alleen in een drang om alles te onderzoeken en te ontdekken maar ook in de kleding. Portretten uit de vijftiende en zestiende eeuw geven daar een goed beeld van. Kleding veranderde en werd rijker. Bij de vrouwen werd het hemd zichtbaar en er verscheen een geborduurde ruche langs de hals, die later uitgroeide tot de bekende molensteenkraag. Bij de mannen kwam er borduursel op de kraag en de manchetten van het hemd. Meestal was dit zwart en gelijkzijdig. Kleding werd vanaf toen steeds vaker versierd met schitterende borduursels en juwelen. Borduurwerk op kleding, schoeisel, accessoires en in het interieur werd een statussymbool, niet alleen vanwege de kostbare materialen maar ook omdat het zo’n tijdrovende bezigheid was.

In de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw dicteerde het Franse hof de mode op het Europese platteland. Begin achttiende eeuw was een bloeiperiode voor kunst en cultuur. Mode werd een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven. Er kwamen zelfs Franse winkels waar men Franse kleding en accessoires verkocht. Iedereen probeerde mee te doen, armen zowel als rijken. Men klaagde in deze periode dat men, wanneer het werk gedaan was, de meester niet meer van de knecht kon onderscheiden. Natuurlijk was overdadig rijke en kostbaar versierde kleding niet voor de gewone man en vrouw weggelegd, maar door zelf de kleding met borduursels te verfraaien kon men er toch uitzien als een ‘markiezin’ of ‘markies’!

Merklappen

Door de stijgende welvaart kreeg men steeds meer huishoudtextiel, zoals linnengoed. Om dit linnengoed helder te houden moest het naar de blekerij. Om het eigen linnengoed niet kwijt te raken, werd het gemerkt. In borduursteken werden meestal de initialen van de eigenaar op de textiel gezet. Jonge meisjes leerden al op zeer jeugdige leeftijd hoe ze dat goed moesten doen. Na hun twaalfde konden meisjes naar brei- en naaischolen om daar van handwerkjuffrouwen het vak van wol- of linnennaaister te leren. Ook konden ze daar leren borduren. Ze kregen een gemakkelijk aftelbare lap linnen, katoen of wollen mousseline en garens van zijde, linnen, wol en later katoen. Daarmee moesten ze in kruisjessteek of soms in stersteek verschillende alfabetten en cijfers op de lap borduren. Op deze ‘merklap’, ook wel ‘tekenlap’ of ‘naailap’ genoemd, zetten de meisjes tevens hun naam, leeftijd en het jaartal waarin ze de lap maakten. Ook voegden ze soms de initialen van de ouders of de handwerkjuffrouw toe. Vervolgens borduurden ze de lap vol met allerlei motieven en vaak omkaderden ze hem met een bloemenrandje.

De eerste merklappen moeten in de vijftiende eeuw zijn ontstaan. De oudst bewaard gebleven exemplaren dateren uit het tweede kwart van de zestiende eeuw. De oudst bekende, gedateerde én gesigneerde merklap is van de Engelse Iane Bostock. Zij maakte haar lap in 1598.

Naarmate de borduurster vaardiger werd, mocht ze moeilijker werk maken. Zo ontstonden in de loop van de eeuwen mooie doeken, die wij nog steeds merklappen noemen maar die eigenlijk veel meer kleine kunstwerkjes zijn.

De meisjes wilden mooie motieven op hun lappen zetten: motieven die hen aanspraken. De Bijbel, vaak het enige boek in huis, het huiselijke leven, de natuur en de heraldiek vormden hun inspiratiebronnen. Ook de omgeving waar ze woonden was een bron van inspiratie. Op de vele doeken die op Walcheren zijn geborduurd, staan vaak dezelfde gebouwen. In 1523 verschenen de eerste gedrukte patronenboekjes met motieven voor borduurwerk. Ze waren vrij kostbaar en het bezit ervan was daarom voorbehouden aan kloosters, ateliers en welgestelde particulieren, later ook aan handwerkjuffrouwen. De verspreiding was vrij groot. De boekjes beleefden herdruk na herdruk. Veel van deze patronen werden onderling, van moeder op dochter, van vriendin op vriendin en van lerares op leerling doorgegeven. Soms bedacht en tekende men zelf een motief, zoals de achttiende-eeuwse schrijfster Betje (Wolff) de Bekker in haar boeken beschreef. Ondanks de overeenkomsten in bepaalde gebieden zijn er geen twee doeken hetzelfde. De maaksters moeten zelf dus veel invloed hebben gehad op de motieven, kleuren en indeling. De motieven uit de boekjes werden ook gebruikt om het interieur te verfraaien: stoelbekledingen, haard- en kamerschermen. Er werd ook gehaakt en op stoelleuningen en -zittingen verschenen antimakassars. Dit om de bekleding van het meubilair te beschermen tegen het haarvet dat Makassar heette, de voorloper van de huidige haargel.

In de loop der eeuwen werd handwerken opgenomen in het lesprogramma van de lagere scholen en hoefden meisjes niet meer na schooltijd naar handwerkjuffrouwen. Ze leerden op school breien, haken, naaien, verstellen en borduren. Tot halverwege de twintigste eeuw borduurden meisje op de lagere school nog op kleine lapjes stramien met rood katoenen borduurgaren het alfabet en de cijfers, gevolgd door hun naam en het jaartal waarin ze gemaakt werden. Ook leerden ze breien. Hiervan is weinig overgebleven. Men gaat er vanuit dat de kous, sok of borstrok die gebreid was, weer werd uitgetrokken om het garen opnieuw te kunnen gebruiken voor volgende leerlingen. Dat was voor naai- en borduurwerk wat moeilijker en daarom liggen er in kasten van veel musea nog volop ontroerende ‘broddellapjes’. Soms met kleine roestvlekjes, die zijn ontstaan doordat de kleine naaister met de naald in haar vinger had geprikt. Het bloedvlekje werd altijd een roestvlekje. Het borduren beperkte zich niet tot kleding of merklappen alleen.

Kruissteekjes borduren (Erfgoed Zeeland).

Kruissteekjes borduren (Erfgoed Zeeland).

Op het einde van de twintigste eeuw verdwenen de echte handwerklessen langzamerhand uit het onderwijs. Daarvoor kwamen meer beeldende vakken in de plaats. Voor het handwerken is daarin weinig plaats. In plaats van met roestige breinaalden en uitgetrokken, smoezelige breikatoen (die nauwelijks met de zweterige kleine handjes over de stroeve breinaalden te schuiven was) sokken en kousen met grote en kleine hiel te moeten breien, werd er vanaf die tijd meer aandacht besteed aan de creativiteit van de leerlingen. De handwerklessen waaraan alleen meisjes deelnamen terwijl de jongens extra rekenonderwijs kregen, zijn helemaal uit het lager-/basisonderwijs verdwenen. Meisjes en jongens krijgen nu ook gezamenlijk les.

Inventarisatie Zeeuwse merk- en stoplappen

Hoewel de materialen, motieven en ook de lessen in de loop van de eeuwen aan verandering onderhevig waren, bleef de belangstelling voor merklappen bestaan. De lappen die moeders en grootmoeders in de voorgaande eeuwen hadden gemaakt en die vaak opgevouwen in lades van kabinetten lagen, werden ingelijst en aan de wand van de ‘mooie kamer’ gehangen.

Musea maakten vanaf het eind van de twintigste eeuw steeds vaker tentoonstellingen van antieke merk- en stoplappen. Soms hebben deze eeuwenlang opgeborgen lappen zorg en reiniging nodig. In Zeeland werden op initiatief van het toenmalige Bureau Provinciaal Museumconsulent een inventarisatie en onderzoek gedaan naar de in de Zeeuwse musea aanwezige merk- en stoplappen en ander borduurwerk. Er werden ongeveer honderd stuks textiel gevonden die dringend reiniging en/of restauratie nodig hadden. Vaak was dit textiel ingelijst achter glas. Er was zuurrijk papier en karton voor gebruikt waardoor verkleuringen waren opgetreden, of er zaten schimmels en insecten in. Een tiental van deze museale objecten werd in restauratieateliers gereinigd, hersteld en op een verantwoorde manier weer ingelijst. Omdat dit een kostbare aangelegenheid was, bedacht de provinciaal museumconsulent voor de overgebleven doeken een andere oplossing. Voor de textielmedewerkers uit de Zeeuwse musea werd een cursus georganiseerd. Daarin leerden zij van een textielrestaurator hoe ze de doeken konden reinigen, restaureren en inlijsten. Dit om beschadigingen en verkleuringen van de kostbare doeken tegen te gaan.

Met deze kennis vertrokken de textielmedewerkers naar hun eigen musea en gingen daar aan de slag om de eigen collectie in orde te maken. Omdat verschillende subsidiegevers deze cursus financierden, moest een verantwoording worden geschreven. Dat werd het boekje Door mijn gedaen. Hierin werd de geschiedenis van merk- en stoplappen beschreven aan de hand van Zeeuwse meisjes in de loop der eeuwen. Ook werd een beschrijving van de restauratiecursus toegevoegd. Er kwam een tentoonstelling die door de Zeeuwse musea trok. Boekje en tentoonstelling mochten zich verheugen in een grote belangstelling. Inmiddels was het Bureau Provinciaal Museumconsulent in 1999 met de voorbereidingen gestart voor ‘Het jaar van textiel’ (2000). In de afsluitende vergadering van Door mijn gedaen werd besloten om voor dit themajaar een project over merklappen te ontwikkelen. Dit werd ‘Door Ons Gedaen’ (DOG).

Door Ons Gedaen

Aan Door Ons Gedaen werkten 243 Zeeuwen, vrouwen en mannen, met veel enthousiasme en inzet mee. Hun werd gevraagd een merklap te borduren met daarop motieven die lieten zien wat zij belangrijk vonden, namelijk dat wat over tweehonderd jaar over hen geweten mocht zijn. Hoe leefden zij anno 2000 in Zeeland, wat hield hen bezig, hoe zag hun omgeving eruit, enzovoort. Naast deze persoonlijke doeken werden de wapens van de provincie en van de toenmalige zeventien gemeenten geborduurd. Ieder ontving in december 1999 een handwerkpakket met daarin linnen en garens. Met veel enthousiasme werd tot augustus 2000 geborduurd. De doeken werden in oktober/november 2000 aan elkaar gezet en omlijst met een bloemenrand die eerder in 1762/1763 geborduurd werd door Margaretha Smijtegelt, een dertienjarig meisje dat in Middelburg woonde. Zo ontstond DOG, de langste merklap ter wereld. Er werd een boek van gemaakt met daarin foto’s van de doeken van alle deelnemers. In het kort vertellen zij waarom zij bepaalde motieven hebben geborduurd. Ook werd een van hun motieven in telpatroon uitgewerkt en het patroon hiervan in het boek gezet.

Op 2 december 2000 werd DOG officieel geschonken aan de Provincie Zeeland. Het Zeeuws Museum exposeerde Door Ons Gedaen als eerste. De opening van de expositie vond onder grote belangstelling plaats tijdens een feestelijke bijeenkomst in aanwezigheid van de borduurders. Engel Reijnhoudt zong het lied van de ‘Eenzame borduurster’, speciaal door hem geschreven en gecomponeerd. Notaris Sauer, tevens lid van het comité van aanbeveling, controleerde de lengte van de lap, zodat deze recordpoging om de langste merklap ter wereld te maken, doorgegeven kon worden aan het Guinness Book of Records.

De langste merklap ter wereld is 125,62 m lang. De opzet om de lengte van het wereldberoemde Tapisserie de Bayeux in Frankrijk (70 m) te verslaan, is meer dan geslaagd. Pogingen om dit record te verbeteren zijn nog steeds niet gelukt. In de jaren daarna werd DOG op veel plaatsen in binnen- en buitenland geëxposeerd. Na Middelburg volgden Tholen, Hulst, Zierikzee, Openluchtmuseum Arnhem, Overpelt in België, Biervliet, Museum van het Tapisserie de Bayeux in Bayeux in Frankrijk, de Grote of Maria Magdalenakerk in Goes, Huis ten Bosch Village in Satsebo Japan, Historisch Museum Nagasaki Japan, De Meestoof in Sint Annaland. Overal grote belangstelling.

De Zeeuwse merklap Door Ons Gedaen in Bayeux in 2008 (Erfgoed Zeeland).

De Zeeuwse merklap Door Ons Gedaen in Bayeux in 2008 (Erfgoed Zeeland).

Ondanks dat het handwerkonderwijs grotendeels verdween uit het onderwijs zijn er steeds weer periodes waarin handwerken opleeft. Het maken van merklappen bleef populair. Hoewel een enkele man ook borduurt, bleef het borduren toch meer een vrouwenwerkje. Het rustgevende bezig zijn met garen, een lap linnen of katoen blijft aantrekkelijk. Er ontstonden handwerkclubjes en verenigingen die zich vooral bezighouden met het maken van merklappen. Vaak nemen zij een bepaald onderwerp als thema. De Vereniging MerkWaardig is zo’n actieve vereniging met veel bordurende leden. Zij bedenken steeds nieuwe thema’s en de leden maken er bijzondere doeken over. Zij hebben geregeld tentoonstellingen met prachtige doeken van hoge kwaliteit. Deze exposities zijn vaak in musea, kerken of andere mooie gebouwen. Verschillende musea timmeren aan de weg met merklappententoonstellingen en trekken hiermee veel bezoekers. Er worden mooie handwerktijdschriften uitgegeven, zoals Handwerken zonder grenzen. Op internet zijn prachtige websites met textiel als onderwerp te vinden, onder andere van Berthi Smith.

Handwerken is weer populair

Ligt het aan de recessie, aan het teruggrijpen naar retrostijlen, is het de geest van de tijd, het verlangen naar de ouderwetse gezelligheid van het ’s avonds onder de schemerlamp zitten handwerken? Hebben breiende sterren als Julia Roberts, Winona Ryder, Madonna, Kate Moss en zelfs Russel Crowe het breien weer salonfähig gemaakt? In handwerkwinkels en fourniturenzaken worden brei- en naailessen gegeven. Het Modemuseum in Antwerpen heeft er zelfs een tentoonstelling aan gewijd. Wie zin krijgt om zelf aan de slag te gaan, kan dat, met behulp van internet en in het café (Winkel van Sinkel in Utrecht). Het hoeven niet de met wol gebreide en vervilte badpakken uit het midden van de twintigste eeuw te worden. Het kunnen ook grote, gebreide designelementen voor binnen zijn. Feit is dat er begin 21ste eeuw sprake is van een handwerkgolf. Niet alleen in Nederland. Ook in het buitenland wordt teruggegrepen op oude verdwenen handvaardigheden. Meubelontwerpers gebruiken steigerplanken en eerder gebruikt hout – verweerd en al – om meubelen van te maken. Arne Nerjorder en Carlos Zachrison, twee heren modeontwerpers uit Noorwegen begonnen in 2011 kerstballen te breien en die veroverden binnen korte tijd de hele wereld. Overal werden deze succesvolle rood-witte ballen nagebreid uit hun breiboek, dat al in het Engels en Duits werd vertaald. Hun kerstballen waren voor ruim honderd dollar in trendy winkels te koop. Ze vlogen de winkels uit.

Er worden weer truien en sokken gebreid, zij het in veelkleurige en vrolijke uitvoeringen. Vooral om ermee op te vallen, om trendy bezig te zijn. Kunstenaars bedenken projecten die uitgevoerd worden in oude handwerktechnieken. Op de meest vreemde plaatsen verschijnen allerlei vormen van wildbreien, haken, borduren, enzovoort. Bomen, kunstwerken en gebouwen worden voorzien van warme, kleurige kleding.

Kinderen bekijken Door Ons Gedaen (Erfgoed Zeeland).

Kinderen bekijken Door Ons Gedaen (Erfgoed Zeeland).

Technieken die lange tijd verdwenen waren, moeten opnieuw geleerd worden. Ouderen geven hun vaardigheden door aan de jeugd. Oma’s leren hun kleinkinderen breien, haken, borduren, quilten, macrameeën, enzovoort. De twee vrijwillige textielmedewerkers van de toenmalige Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) maakten een pilotproject om kleine meisjes te leren borduren. Doel was om een project te starten waarin ouderen aan jongeren verdwenen technieken zouden doorgeven.

Tien jaar na dato werd er een reünie gehouden voor de DOG-borduurders. Hier stelden de medewerkers van de SCEZ de vraag of de borduurders bereid zouden zijn de oude technieken door te geven aan de jeugd en aan een eventueel nieuw project mee te werken. De resultaten van het pilotproject werden getoond. Veel van de reünisten gaven zich op om mee te doen aan een nieuw project. Door omstandigheden ligt een vervolgproject momenteel stil.

Ook kunstenaars bedenken projecten die in borduurwerk, brei- of haakwerk, quilt of andere handwerktechnieken uitgevoerd moeten worden. Bestaande kunstwerken, bomen en gebouwen worden soms ’s nachts stiekem ingepakt door een groep jongelui. Het fenomeen graffiti breien is in Nederland al vaker te zien geweest en trekt dan steeds veel aandacht. Alledaagse (of niet alledaagse) objecten in het straatbeeld die opeens bekleed zijn met een wollen breisel, hebben een heel andere, onverwachte dimensie. Bij deze acties waarin werd teruggegrepen op oude handwerktechnieken, deed zich wel het probleem voor dat een heleboel jongere deelnemers nooit hadden leren handwerken. Zij vonden ouderen die het hun leerden.

Kats breit

De bewoners van Kats vierden in het kader van het tienjarig bestaan van de beheerstichting op 1, 2 en 3 juni 2012 een feest. Om de leefbaarheid van en de betrokkenheid met het dorp te bevorderen, startten Edith Breure en Bernadette Reinders een creatieve actie rondom een traditie van het dorp: Kats ging wildbreien en -haken. Meer dan dertig man (lees vrouw) van tussen de 10 en 85 jaar meldden zich aan. De groep handwerksters vond een woldepothoudster, waar zij knotten wol konden brengen en ophalen. Zij kleedden Kats warm aan. De menhir kreeg een behaaglijke trui, de punten van het hekwerk rond de Katse kerk werden niet vergeten, het beeld op het groentje kreeg een das, voor de paaltjes bij Teun werden hoezen gemaakt, voor de bank in de Dijkstraat, de lantaarnpalen en vele andere objecten kleurige breisels. Dankzij het enthousiasme en de grote deelname aan dit project werden op de plaatselijke basisschool ook breilessen gegeven.

Zou het handwerkonderwijs zo weer langzaam de scholen binnensluipen en dit immaterieel erfgoed daardoor behouden blijven? Of komen er weer handwerkjuffrouwen die aan huis les geven? Of duikelt men het immaterieel erfgoed via internet op en leert men, zittend achter het beeldscherm, breien en haken?

Auteur: Eef de Jonge (geschreven in 2012)

Bronnen

Fleur Brouwers e.a. (red.), Door ons gedaen. Merklappen en merklapmotieven uit Zeeland, Vlissingen 2000.
English Samplers at the Fitzwilliam, uitgave The Fitzwilliam Museum Cambridge, Cambridge 1984.
A.A.M. de Jonge-Everaert, Door mijn gedaen. De geschiedenis van de Zeeuwse merk- en stoplap, Middelburg 1999.
A. Kipp, B. Schipper-van Lottum, L. van der Vlerk, Nuttig en fraai. Zuid-Hollandse merk- en stoplappen, Haarlem 1987.
A. Meulenbelt-Nieuwburg, Merklapmotieven, Amsterdam 1974.
B. Schipper-van Lottum, Stop- en borduurlappen. Geschiedenis en techniek, Haarlem 1987.
M.G.A. Schipper-van Lottum, Over merklappen gesproken. De geschiedenis van de Nederlandse merklap vooral belicht vanuit Noord-Nederland, Amsterdam 1980.
H. Stevan-Bathoorn, Pronklappen uit Nederlandse en Belgische meisjesscholen. Geschiedenis van de Souvenir de ma jeunesse 1875-1935, Winschoten 2009.
J. Verso, PICTURE IT in CROSS STICH, Hull 1988.
berthi.textile-collection.nl/2008/09/02/voyage-brod-en/
www.merklap.nl