Een kabinet vol linnengoed

Het Zeeuws kabinet was een pronkkast waarin vrouwen hun mooiste linnengoed bewaarden. Linnen is het belangrijkste product dat van vlas wordt gemaakt. De sterke, natuurlijke vlasvezel is ideaal voor het spinnen en weven en daarmee voor het maken van kleding en huishoudelijk textiel. Wol, katoen en linnen waren de voornaamste grondstoffen voor kleding. Machinaal verwerkt was linnengoed nog lange tijd beter betaalbaar dan katoenen goed. Dit alles maakte dat producten van vlas als beddengoed, doeken en hemden een voorname plaats innamen in het Zeeuwse kabinet.

Pronken

Het mooiste linnen lag, keurig gevouwen of gerold met een lint erom heen, in het zogenaamde kabinet. Deze kast was een echt pronkstuk. Hij sierde van de achttiende tot en met begin twintigste eeuw menige woning. De vrouw zette de deuren van het kabinet maar wat graag open om haar kraakheldere uitzet aan iedereen te tonen.

Uitzet

Wanneer het linnen van de wever kwam, werden de mooiste stukken apart gehouden voor de uitzet in het kabinet. Meisjes waren voor hun huwelijk jarenlang druk bezig om hun uitzet bij elkaar te sparen en uit het fijnste linnen kleding, beddengoed, tafellakens en servetten te naaien. Naast de gemaakte stukken lagen er vaak ook rollen extra linnen in de kast om nog een tijdje vooruit te kunnen. Veel linnen in de kast was een teken van ijver, werklust en welstand.

Zuinig

Voor de duurzaamheid van de kledingstukken was het van belang dat je linnen kocht van de hoogst mogelijke kwaliteit. Aangezien er zuinig met de stof moest worden omgesprongen, werd er net zo lang gepuzzeld met de patronen voor hemden, andere kledingstukken en keukentextiel tot er vrijwel geen restmateriaal overbleef.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat vooral bij de hemden de onderlinge delen vakkundig uit één lap stof zijn gehaald. De pasvorm is door rimpelen of zorgvuldig inknippen tot stand gebracht. Veel vrouwen maakten en versierden zelf het linnengoed. De welgestelde vrouwen brachten het linnen naar een linnennaaister of stopster. Zij was opgeleid om te naaien, te borduren en zodanig stopwerk te verrichten dat het bijna onzichtbaar was.

Detail van een mannenhemd met geborduurd halsboord en keelknopen, 1775-1800, linnen, kloskant, zijde, goud (Zeeuws Museum, foto Ivo Wennekes).

Detail van een mannenhemd met geborduurd halsboord en keelknopen, 1775-1800, linnen, kloskant, zijde, goud (Zeeuws Museum, foto Ivo Wennekes).

Mannenhemd

Zowel mannen als vrouwen droegen knielange linnen hemden. Op het platteland was dit nog tot in de twintigste eeuw het geval. Van het linnen mannenhemd was slechts het halsboord, waarin gouden knopen werden gedragen, zichtbaar. Het boord is vaak versierd met wit op wit borduurwerk en versterkt met zogenaamde muizentandjes. Bij het aankleden werd de achterslip van het hemd tussen de benen door naar voren geslagen. De slip diende als onderbroek.

Het halssplit is versierd met een strookje Vlaamse kloskant, vaak met motieven van zwanen of rozen. Onderaan dit split zijn vaak een jaartal, de initialen van de drager en het aantal stuks hemden dat de eigenaar bezat in kruissteek aangebracht. De initialen en aantallen waren handig omdat na het wassen het hemd op een bleekveld werd gedroogd tussen de kledingstukken van de andere dorpsgenoten.

Linnen is van nature grauw van kleur. Door de stof in de (maartse) zon te bleken, werd het mooi wit. Sommige boerderijen beschikten over een eigen bleekveld. Dit was een grasveld, dat schoon moest zijn als in het prille voorjaar de inhoud van het kabinet werd gewassen en op het gras te bleken werd gelegd.

Vrouwenhemd met geborduurd halsboord, 1775-1800, linnen, zijde (Zeeuws Museum, KZGW, foto Ivo Wennekes).

Vrouwenhemd met geborduurd halsboord, 1775-1800, linnen, zijde (Zeeuws Museum, KZGW, foto Ivo Wennekes).

Vrouwenhemd

Kenmerkend voor het vrouwenhemd is het gerende model. Rug- en voorzijde zijn gemaakt uit een rechte baan linnen zonder schoudernaad. De baan is exact de weefbreedte van de stof. Slechts een kleine halve cirkel voor de nek is eruit geknipt. Aan beide zijden zijn grote driehoekige stukken stof genaaid. De rechte mouwen zijn ingezet met een okselklink. Dit is een ruitvormig lapje dat ruimte creëert onder de oksel. De lengte van de mouwen is afgestemd op de lengte van het bovenjak.

Aan weerszijden van het halssplit zijn vaak fraaie, vierkante rode borduursels te zien. Iedere vrouw maakte haar persoonlijke borduurpatroon. Het uiteinde van de halssplit is versterkt met een trensje of een gehaakt stukje om inscheuren te voorkomen. Het hemd werd in elkaar genaaid door een heel klein rolzoompje of een ‘ik-en-jij’-steek te gebruiken. Deze slingersteek werd gebruikt als de stof tegen elkaar genaaid werd om zo het hoogste rendement uit de stof te halen. Alles werd optimaal gebruikt, niets ging nodeloos verloren.

Schets van het 'patroon' voor een vrouwenhemd (Zeeuws Museum).

Schets van het ‘patroon’ voor een vrouwenhemd (Zeeuws Museum).

Literatuur

M. Ruiter (eindred.), Vlas, Christien Meindertsma Kavel Gz 59-west, met teksten van Willem van den Broeke, Karina Leijnse, Nico Out en Antoine Vanhemelrijk. Folder verschenen bij de gelijknamige tentoonstelling in het Zeeuws Museum, november 2011.