De Cadzandse streekdracht

Ze zijn inmiddels al lang uit het straatbeeld verdwenen: de witte karkasmutsen in het Land van Cadzand. Ze maken deel uit van de Cadzandse streekdracht. Deze kleedstijl, specifiek voor West-Zeeuws-Vlaanderen, ontstond in de vroege negentiende eeuw. De laatste draagsters overleden in de jaren tachtig van de twintigste eeuw.

Rond 1800 droeg de plattelandsbevolking in heel Zeeland dezelfde soort kleding. Daarna begonnen per streek verschillen te ontstaan in mutsen, kledingstukken en sieraden. Ook in het Land van Cadzand ontstond een aparte kleedstijl. Omdat Zeeuws-Vlaanderen al vanaf 1796 deel uitmaakte van Frankrijk en toen vrijwel afgesloten was van de Zeeuwse eilanden werd het kleedgedrag hier in de vroege negentiende eeuw sterk beïnvloed vanuit Vlaanderen. Dat zien we bijvoorbeeld terug in de opkomst van de ‘faas’ (een hoofddeksel voor mannen), die ook in Vlaanderen voorkomt maar nergens anders in Zeeland.

Vrouw in Cadzandse dracht omstreeks 1920 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto A. van Overbeeke).

Vrouw in Cadzandse dracht omstreeks 1920 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto A. van Overbeeke).

Modieus

De kleding in het Land van Cadzand – en ook die op de noordelijke Zeeuwse eilanden – stond in een aantal opzichten dichterbij de burgermode dan elders in Zeeland. Dat kwam omdat hier een elite van zeer welvarende boeren woonde, die de trend zette op kledinggebied. Omdat ze rijk waren, konden ze nieuwe, modieuze kledingstukken en accessoires aanschaffen. Hun kleding leek meer op wat de burgerij in de steden droeg dan de kleding van de plattelandsbevolking op Walcheren, Zuid-Beveland en het Land van Axel. Hun rijkdom was te zien aan de mooie en kostbare sieraden, de dure en exclusieve stoffen waarvan de kleding is gemaakt en hun omvangrijke garderobe waardoor zij veel konden variëren. Maria Malfas bijvoorbeeld, weduwe van de zeer welgestelde landbouwer Johannis Risseeuw te Groede, liet bij haar overlijden in 1801 een indrukwekkend gevulde kledingkast na, met 33 mantels (jakken), 24 beuken, 30 halsdoeken, 40 doeken, 21 rokken, 30 schorten, 21 paar losse mouwen (die aan het stiklief, een soort korset, werden vastgemaakt) en 139 mutsen van langet en kant.

Zondagse Cadzandse muts (ZB, Beeldbank Zeeland, foto W. Helm).

Zondagse Cadzandse muts (ZB, Beeldbank Zeeland, foto W. Helm).

Kornetmuts

Een opvallend element uit de Cadzandse vrouwendracht is de kornetmuts. Burgerdames in de stad droegen zo’n muts rond 1800 en vrouwen in West-Zeeuws-Vlaanderen namen deze al vroeg in de negentiende eeuw over. De Cadzandse muts is gemaakt van witte geborduurde tule en heeft een rand van kloskant, zowel aan de voorrand als onderaan aan de achterkant van de bol. Hij bevat een karkas, waarmee de voorrand in vorm wordt gehouden. De muts staat enigszins wijd om het gezicht. Eronder zit een zwarte ondermuts.

Vrouw in Cadzandse dracht (ZB, Beeldbank Zeeland). In de voorrand van de muts is het karkas zichtbaar.

Vrouw in Cadzandse dracht (ZB, Beeldbank Zeeland). In de voorrand van de muts is het karkas zichtbaar.

Bovenkleding

Vroeg in de negentiende eeuw gingen de vrouwen in deze streek een modieuze mantel of jak met een lange schoot dragen. Dit model had veel weg van een burgerjapon. Tegen het midden van de negentiende eeuw kwam daar de modieuze manteline bij, een capeachtige schoudermantel. Op dat moment was de vrouwenkleding nog kleurig, na het midden van de negentiende eeuw werd deze donkerder. Voor net droegen de vrouwen dan een donkerblauwe of zwarte mantel. De mantel sloot hoog, had lange mouwen en een schoot tot op de knie. De vrouwen droegen een hele reeks onderrokken en daaroverheen een effen bovenrok van een wollen stof. Daar weer overheen kwam een zwarte zijden schort. Doordeweeks waren de vrouwen eenvoudiger gekleed. De muts was dan van witte katoenen batist of broderie. Daagse kleding was van goedkopere stoffen of bestond uit oude zondagse kleding die afgedragen mocht worden. De zijden schort bleef in ieder geval achterwege.

Sieraden

De wijde voorstrook aan de kornetmuts, zoals die begin negentiende eeuw werd gedragen, liet de oren vrij, waardoor de vrouwen daarin oorbellen konden dragen. Op zon- en feestdagen droegen zij langwerpige gouden mutsenbellen aan gouden of zilveren oorringen. In de loop van de negentiende eeuw gingen de vrouwen de mutsenbellen (de vroegere oorbellen) aan trensjes op de ondermuts dragen. Dit konden steenbellen zijn, waarin kleine bloedkoralen, granaten of parels zijn verwerkt of puntbellen, zonder steentjes. Om de hals gingen de vrouwen een of meer snoeren bloedkoralen dragen met een gouden slot. Soms speldden zij alleen een gouden broche middenvoor op de borst.

Puntbellen (ZB, Beeldbank Zeeland, foto De Koperen Tuin).

Puntbellen (ZB, Beeldbank Zeeland, foto De Koperen Tuin).

Mannenkostuum

Mannen gingen begin negentiende eeuw gekleed in een klepbroek met pijpen tot net over de knieën, een kleurige hemdrok, een donkergekleurd of zwart vest en daaroverheen een blauwe of zwarte jas. De Cadzandse mannendracht heeft niet lang bestaan. Na 1850 legden steeds meer mannen in West-Zeeuws-Vlaanderen het streekdrachtkostuum af.

Verdwenen

De teloorgang van de vrouwendracht zette na de Eerste Wereldoorlog in, het eerst bij jonge vrouwen. Omdat juist jongeren nieuwe elementen in de kostuums aanbrachten, veranderde er sinds die tijd weinig meer in het Cadzandse kostuum. Geleidelijk verdween de Cadzandse dracht uit het straatbeeld. Rond 1925 droegen maar weinig jonge vrouwen nog streekdracht. In 1965 kleedden nog 85 (oudere) vrouwen zich in deze dracht. De meesten van hen woonden in Nieuwvliet, Cadzand, Schoondijke en Groede. De laatste draagsters overleden omstreeks 1980.

Vrouw uit de omgeving van Biervliet, omstreeks 1960 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto O. de Milliano).

Vrouw uit de omgeving van Biervliet, omstreeks 1960 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto O. de Milliano).

Literatuur

Jeanine Dekker e.a. (red.), De Zeeuwse streekdrachten 1800-2000, Zwolle 2005.

De Cadzandse streekdracht wordt in ere gehouden door de Stichting tot Behoud van de Cadzandse dracht, die in 2010 werd opgericht.