In de ossewei

door Bert van Gelder

De ossenweide (of ossewei) is een ruim honderd jaar oud gebruik in IJzendijke, waarbij de dertigste verjaardag van een mannelijke vrijgezel door de dorpsgemeenschap publiekelijk gemarkeerd wordt door hem ‘de sleutel van de ossenweide’ aan te bieden. Achterliggende gedachte is dat de dertigjarige vrijgezel vanaf nu toegelaten is tot de ossenweide, waar alle oudere vrijgezelle mannen zouden verblijven.

Ossenweide François Groosman, 1942 (foto uitgeverij De Zilverdistel).

Ossenweide François Groosman, 1942 (foto uitgeverij De Zilverdistel).

Geschiedenis

Op 24 augustus 1911 maakte een ingezonden bericht in de ochtendeditie van de Nieuwe Rotterdamse Courant melding van een in Nederland tot op dat moment onbekend gebruik in IJzendijke:  ‘De Sleutel van de Ossenweide’. Volgens dat bericht werd iedere vrijgezelle man uit de stedelijke burgerij van IJzendijke op zijn dertigste verjaardag ’s ochtends bezocht door een gezelschap  opgeschoten jongens, die op oude blikken, trommels, kachelpijpen en ander oud ijzerwerk ‘ketelmuziek’ maakten. Als de jarige vrijgezel op de herrie voor zijn deur afkwam en die deur opendeed, dan werd hem een spottend gedicht voorgelezen over zijn ongehuwde staat en hem vervolgens een grote sleutel aangeboden, de bovengenoemde sleutel van de ossenweide. Soms werd daarnaast een pop van een vrouwengestalte aangeboden. Om verder onheil te voorkomen, moest de jarige vervolgens de opgeschoten jongens afkopen met wat kopergeld of met een borrel. Als hij dat niet deed, bleven ze herrie maken en gooiden ze daarna alle ‘instrumenten’ van de ketelmuziek voor zijn deur neer, die hij dan noodgedwongen zelf moest opruimen.

Na 1945 was het korte tijd gebruik een erepoort te vervaardigen, bekleed met stro en koolbladeren, waarin een beeltenis hing van een os, die de naam van de dertigjarige droeg. Vanaf ongeveer 1975 ontstond het gebruik de jarige vrijgezel op een vrachtwagen of platte wagen door het dorp rond te rijden, vroeger begeleid door muziek van de fanfare, later door ketelmuziek van de  meelopende jeugd. De dertigjarige beloont de jeugd voor die inspanning door constant snoep rond te strooien.

Tegenwoordig is het oudste deel van het gebruik – de optocht naar het huis van de dertigjarige met ketelmuziek, spottend gedicht, erepoort en vrouwelijke pop – ietwat teruggedrongen ten gunste van het – onder begeleiding van joelende kinderen – publiekelijk rondvoeren van de betrokkene op een kar door de dorpskern. De deelnemers aan de optocht zijn tegenwoordig grotendeels basisschoolleerlingen, eventueel onder begeleiding van hun ouders of verzorgers.

Hoe dan ook werd en wordt van de jarige verwacht dat hij alle deelnemers trakteert op een versnapering. Niet vreemd dus dat het gebruik ontstaan lijkt te zijn in de gegoede middenstand. Die versnapering was vroeger een borrel voor de volwassen deelnemers en voor de jongeren een fooitje. Tegenwoordig is de versnapering voor dorpsgenoten snoepgoed en voor de vriendenkring een grootse feestavond.

De afgelopen 102 jaar zijn er minstens 58 mannen in IJzendijke in de ossenweide gegaan. Het gebruik heeft vaak landelijk aandacht getrokken. Zo onder andere in augustus 1939, toen de toenmalige burgemeester van IJzendijke, Lodi von Bönninghausen tot Herinckhave, in de ossenweide ging. Dezelfde nationale aandacht trok het gebruik in januari 1951, toen ene Jac Clarijs dertig werd, doordat het tijdschrift Panorama er uitgebreid aandacht aan besteedde. In juni 1954 werd ‘Walcherens Herstel’ groots gevierd in Middelburg, in aanwezigheid van koningin Juliana en prins Bernhard, en daar gaf de IJzendijkse schooljeugd een demonstratie van het IJzendijkse gebruik. Op 24 maart 1956 was de ossenweide van Robert de Bruycker onderwerp in het televisiejournaal en ook in het jeugdjournaal De Verrekijker. En nagenoeg elke keer dat de ossenweide sindsdien plaatsvindt, gemiddeld zo eens in de twee jaar, wordt er in de regionale dagbladpers aandacht aan besteed.

Ossenweide Menno de Coussemaker, 1980 (foto uitgeverij De Zilverdistel).

Ossenweide Menno de Coussemaker, 1980 (foto uitgeverij De Zilverdistel).

Geen wonder dat het gebruik elders met enige regelmaat omarmd is en gekopieerd werd. Zo onder andere in Aardenburg, Boschkapelle en recentelijk nog in Oostburg. Sinds ongeveer 1950 is het gebruik ook bekend in Belgisch Limburg in de driehoek Genk-Maaseik-Maasmechelen.

Met een frequentie van gemiddeld eens in de twee jaar is het niet vreemd dat het gebruik ook onder jongere IJzendijkenaren nog volop leeft. In de basisschoolleeftijd zal iedere leerling – statistisch gezien – drie of vier keer meelopen in de stoet van de ossenweide en zich dat later terdege herinneren. Aannemelijk is dat het gebruik in de nabije toekomst van karakter zal veranderen, waar het begrip ‘vrijgezel’ tegenwoordig niet meer automatisch synoniem is met ‘seksueel onervaren’. Tegenwoordig kunnen dertigjarige mannen vrijgezel zijn, nadat ze een jarenlang huwelijk of een langdurige relatie achter de rug hebben en net gescheiden zijn. Of ze hebben een relatie met een vrouw of man, die ze publiekelijk niet etaleren. Hedendaagse vrijgezellen zullen het gebruik dan ook geregeld als onterecht, pijnlijk of ongepast kunnen ervaren. Empathie en fijngevoeligheid van de vrienden van de betrokkene, die het gebruik organiseren en regisseren, zijn daarmee belangrijker dan in het verleden geworden.

Charivari

Voor volkskundigen is het verleidelijk om het gebruik van de ossenweide een charivari te noemen. Charivari is een Franse term voor een (meestal middeleeuws) gebruik waarbij een gemeenschap een overtreder van de plaatselijke gebruiken, regels, normen en waarden van de gemeenschap publiekelijk aan de schandpaal nagelde. Maar de IJzendijkse ossenweide is geen charivari en evenmin een eeuwenoud gebruik.

Er zijn namelijk geen voorbeelden uit de West-Europese geschiedenis bekend van charivari’s, die zich op ongehuwde jonge mannen richtten, omdat ze ongehuwd waren. Bovendien zijn er voor het IJzendijkse gebruik van de ossenweide geen historische wortels en is er geen traditie vóór 1911 aan te wijzen.

Maatschappelijke gebruiken inzake kritiek op of correctie van de ongehuwde staat bestonden noch voor vrouwen noch voor mannen. Doordat bevallen in het verleden voor vrouwen (vaak zeer) risicovol was en daarnaast veel mannen in gewapende conflicten en oorlogen stierven, zijn er in het verleden van Europa vaak perioden geweest, waarbij er een jonge vrouwen- of een mannentekort op de huwelijksmarkt bestond. Daarnaast was de financiële situatie van veel groeperingen vaak dusdanig, dat eerst op latere leeftijd getrouwd kon worden. De ongehuwde staat was dan geen bewuste keuze van de betrokkene, maar haar of zijn ‘lot’.

Natuurlijk werd er in de negentiende en vroege twintigste eeuw wel eens meesmuilend gesproken over een ‘ouwe vrijster’. En in de heruitgave (maar niet in de eerste druk) van L. de Bo’s Westvlaamsch Idioticon uit 1892 komt de uitdrukking ‘in den ossenbilk zijn’ (bilk betekent wei) voor als beschimping, op het platteland rond Brugge, van oudere ongehuwde vrouwen. Ook uitdrukkingen als ‘de klop is er op’ voor ongehuwde 28-jarige vrouwen, ‘Sint-Anna’s schapraai’, ‘het scheepken van Sint-Annuit’, ‘Hein-van-pas wil maar niet komen’, ‘Haar vent woont in Wachtebeke’ en het in Noord-Holland en Drenthe gebruikte woord dorhoed verwijzen naar ongehuwde jonge dochters. Maar staande uitdrukkingen voor ongehuwde mannen waren zeldzaam.

Gebruiken in Frankrijk en Duitsland

Alleen in Frankrijk bestond in 1910 een gebruik rond de ongehuwde staat van vijfentwintigjarige vrouwen (Coiffer Sainte-Cathérine) en een uitdrukking betreffende de ongehuwde staat van dertigjarige mannen (Porter la crosse de Saint-Nicolas). Het eerste hield in dat ongehuwde vrouwen van vijfentwintig jaar op de feestdag van Catharina van Alexandrië (25 november) door collega’s en/of vriendinnen verblijd werden met een waanzinnig hoofddeksel, dat ze die dag moesten dragen. Het gebruik bestaat nog steeds, met name in de confectie- en naaiateliers onder modistes. De Nederlandse kunstschilder Isaac Israëls heeft het gebruik minstens tweemaal op het linnen doek vastgelegd.

In het Franse taalgebruik verwijst de uitdrukking Porter la crosse de Saint-Nicolas naar een (mogelijk imaginair) volksgebruik, dat een ongehuwde dertigjarige man op 6 december van het jaar dat hij dertig wordt, met de kleine kinderen het sinterklaasfeest mee moet vieren.

In Duitsland bestaan, waarschijnlijk sinds de jaren zestig van de vorige eeuw, de gebruiken van het ‘trappenvegen’ en het ‘deurklinkpoetsen’ voor respectievelijk dertigjarige mannelijke vrijgezellen en vijfentwintigjarige vrouwelijke vrijgezellen. De activiteiten dienen plaats te vinden bij een openbaar gebouw in aanwezigheid van hun vriendenkring en de betrokkene is pas van zijn/haar taak verlost als een toevallige voorbijganger hem/haar een zoen geeft.

Mogelijke herkomst van het gebruik

Een van de weinige écht aanzienlijke en invloedrijke oude burgerfamilies van IJzendijke was vanouds de uitgebreide familie Carpreau. Op 1 oktober 1910 werd de – in maart 1905 als zodanig benoemde – gemeenteontvanger Gérard Bavon Carpreau in ongehuwde staat dertig jaar. Dit was enkele jaren nadat keizer Wilhelm in 1908 bij een belastingherziening in Duitsland had voorgesteld dat er een jonggezellenbelasting zou moeten worden ingevoerd. De keizer dacht daarbij aan het extra belasten van ongehuwde mannen vanaf dertig jaar. In Bulgarije werd in augustus 1909 daadwerkelijk een belasting voor ongehuwde mannen vanaf dertig jaar ingevoerd en in 1916 gebeurde in het vorstendom Lippe hetzelfde.

In het kader van de internationale discussie om dertigjarige ongehuwde mannen fiscaal extra te belasten, lijkt het mogelijk dat de vriendenkring van Gérard Bavon Carpreau, evenals hij lid van het IJzendijks katholiek patronaat, de gemeenteontvanger geplaagd zal hebben met een Nederlandse variant, een nepcharivari, een ossenwei, waarbij de gemeentebelastingambtenaar door de gehele dorpsgemeenschap collectief op een gevaarloze en grappige manier voor schut kon worden gezet.

Aannemelijk lijkt het dat de bedenkers van het nieuwe gebruik kennis hadden van de (middeleeuwse) Franse geschiedenis. En de bovengenoemde tweede druk van De Bo’s idioticon kenden. Ook de ingang die betrokkenen blijkbaar hadden bij de redactie van de Nieuwe Rotterdamse Courant, om het bericht te plaatsen dat het een ‘oud’ plaatselijk gebruik betrof, wijst in de richting van een ingenieuze en goed doordachte studentengrap van (ex-)academici.

De bovengenoemde aspecten beperken het aantal in 1910 in Zeeuws-Vlaanderen wonende personen, dat als bedenker van het nieuwe gebruik in aanmerking komt, tot een handjevol intellectuelen. Maar de eigennamen van de bedenkers hebben we tot op heden niet kunnen achterhalen.

Bronnen

Vlissingse Courant, 30 juli 1908 (Duitse belasting op jonggezellen).
Zierikzeesche Nieuwsbode, 28 september 1909 (Bulgaarse jonggezellenbelasting).
Nieuwe Rotterdamse Courant, 24 augustus 1911, ochtendeditie, blz. 2 (Men schrijft ons: een eigenaardig oud gebruik ….) (kopieën in Leeuwarder Courant, 25 augustus 1911 en Goessche Courant, 26 augustus 1911).
Soldaten Courant, 3 maart 1916 (Een jonggezellen-belasting – Vorstendom Lippe).
Middelburgsche Courant, 10 augustus 1939 (De burgemeester van IJzendijke …).
J.P. Aerts, De sleutel van de Ossenweide te IJzendijke, in: Eigen Volk, 1 (1929), 344-345.
R. Crois, Theo is in d’osseweie; Volksgebruik te IJzendijke, Zeeuws-Vlaanderen, in: Biekorf, 64 (1963), 241-242.
K. Ehlert, Dreissig-ledig-lustig? Moderne Bräuche am 30. Geburtstag, Göttingen 2005.
Bert van Gelder, De Sleutel van de Ossenweide – IJzendijke (West-Zeeuws-Vlaanderen) 1911-2011, IJzendijke 2011.
L. Indesteege, Het ossenfeest in (B-)Limburg, in: Volkskunde, 110 (2009), nr. 3-4, 352-364.
Televisiejournaal van 24-03-1956, item ‘Sleutel van Ossewei aangeboden aan vrijgezel in IJzendijke’, tijdsduur 1’24’’, aanwezig bij Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, Hilversum.