Zeeuwen slachtoffer van misbombardementen
Bommen op Zeeland tijdens de Eerste WereldoorlogAl was Nederland neutraal in de Eerste Wereldoorlog, buiten het oorlogsgeweld bleef het niet. Duitse en Engelse vliegtuigen schonden veelvuldig het Nederlandse luchtruim en vooral Engelse toestellen wierpen bij vergissing in 1917 en 1918 op verschillende plaatsen bommen af. Het duurde lang voordat de Britse regering die fouten wilde toegeven. Bij deze vergissingsbombardementen vielen in Zeeland meerdere doden en gewonden.
Zierikzee
In de nacht van 29 op 30 april 1917 werd de bevolking van Zierikzee opgeschrikt door een aantal zware ontploffingen. De piloot van een Engels marinevliegtuig gooide abusievelijk zes bommen op de stad af. De fatale vergissing bracht grote persoonlijke en materiële schade teweeg: drie personen kwamen bij het bombardement om, daarnaast raakten diverse inwoners gewond en/of dakloos. Het vergissingsbombardement op Zierikzee werd in de pers breed uitgemeten en maakte nog eens duidelijk dat de Eerste Wereldoorlog ook impact had op het dagelijks leven in Zeeland.
Bommen op Schouwen en Sas van Gent
Het vergissingsbombardement op Zierikzee was een niet op zichzelf staand incident. Vooral in de periode na het fatale gebeuren in Zierikzee werd het Nederlandse luchtruim regelmatig door Duitse en geallieerde vliegtuigen geschonden. Vaak vonden hierop luchtgevechten tussen de strijdende partijen plaats, boven zee maar ook boven (Zeeuws) land. Zo werden op 18 augustus 1917 opnieuw vliegtuigen boven Schouwen waargenomen. Ze vlogen te hoog om door de Nederlandse luchtverdediging te kunnen worden tegengehouden en wierpen even later enkele bommen af. Een van de bommen kwam vlakbij slot Moermond in Renesse terecht, een andere in het vrije veld bij Noordwelle. Bij dit incident vonden geen persoonlijke ongelukken plaats. Wel was de materiële schade groot. Op dezelfde dag, 18 augustus 1917, werden overigens ook bommen afgeworpen boven Sas van Gent. De bommen waren afkomstig van een van de vliegtuigen die betrokken waren bij een vuurgevecht boven Belgisch grondgebied. Ook in Sas van Gent vielen geen slachtoffers en de schade was gering. Wel werd opnieuw de Nederlandse neutraliteit geschonden.
Britse schending van de Nederlandse neutraliteit
Schending van het Nederlandse luchtruim vond met name in Zeeuws-Vlaanderen plaats. Het oorlogsgebied was hier nu eenmaal nabij. Maar toch kon dit niet als excuus gelden voor de vele grensoverschrijdingen, vooral in 1917 en 1918. Op zee werd de Belgisch-Nederlandse grens namelijk duidelijk gemarkeerd met een rij boeien, voorzien van de Nederlandse driekleur. En ter land vond deze markering plaats in de vorm van vlagschilderingen op de plaatselijke kerktorens. Regelmatig waren het Engelse toestellen die het Nederlandse luchtruim schonden. De Britten ontkenden echter vaak schuld. In sommige gevallen beweerden ze zelfs dat de Duitsers Engelse bommen hadden afgeworpen, om de Duitsers de schuld in de schoenen te schuiven. Maar na de oorlog, in december 1919, gaf de Britse regering na een ingesteld onderzoek alsnog toe verantwoordelijk te zijn voor het afwerpen van bommen op Cadzand (25 augustus 1917), Sluis (1 oktober 1917, 15 augustus 1918), Axel (7 november 1917), Sas van Gent (7 november 1917, 26 mei 1918), Hoek (16 februari 1918), St. Anna ter Muiden (17 februari 1918), Koewacht (20 mei 1918) en Aardenburg (22 juni 1918). Ter compensatie van de materiële schade, toegebracht door deze vergissingsbombardementen, bood de Britse regering de Nederlanders alsnog een financiële vergoeding aan.
Vergissingsbombardement op Goes
Waar de Engelsen in december 1919 nog geen verantwoording voor wilden nemen was het bombardement op Goes op 22 december 1917. Bij deze aanval werden zeven bommen afgeworpen, waarbij diverse gewonden vielen. Een van de gewonden overleed twee dagen later. Ook de materiële schade was groot: zestig panden, een kerk, twee schepen en een boomgaard liepen schade op. Bij het onderzoek ter plaatse werden granaatscherven van Engelse makelij aangetroffen. De Britten vonden dit echter onvoldoende bewijs inzake de schuldvraag. Hierop verzocht de Nederlandse gezant in London de Engelse regering in februari 1920 om opnieuw een onderzoek in te stellen. In juni 1920 maakte het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend dat de Britse regering alsnog de verantwoordelijkheid op zich had genomen. En zo kon jaren later alsnog een financiële vergoeding voor geleden schade aan de gedupeerden worden uitbetaald.