De ‘Doodendraad’

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Nederland neutraal. Al gauw had ons land een enorme aantrekkingskracht op onze bij de oorlog betrokken zuiderburen. Op grote schaal vonden er grensoverschrijdingen plaats, vooral in Zeeuws-Vlaanderen. De Duitsers zagen dit grensverkeer als een ongewenste ontwikkeling. In de loop van 1915 legden zij een elektrische draadversperring aan, de zogenaamde ‘doodendraad’. Hiermee sloot de Duitse bezetter de Nederlands-Belgische grens nagenoeg hermetisch af. Toch hield de grens een zekere aantrekkingskracht, onder andere op Belgische oorlogsvrijwilligers, spionnen, grenssmokkelaars, maar ook op Duitse deserteurs. Velen moesten hun poging om de ‘doodendraad’ te omzeilen met de dood bekopen.

De Doodendraad volgde de landsgrens en liep soms dwars door grensbebouwing heen, zoals in Clinge/De Klinge (bron: www.delcampe.net).

De Doodendraad volgde de landsgrens en liep soms dwars door grensbebouwing heen, zoals in Clinge/De Klinge (bron: www.delcampe.net).

Grens tussen oorlog en vrede

Op 4 augustus 1914 vielen Duitse troepen in de buurt van Luik België binnen. In korte tijd bezetten de Duitsers grote delen van het land. Daarentegen bleef Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal. Hierdoor werd de grens tussen Nederland en België de grens tussen oorlog en vrede. In de eerste maanden van de oorlog posteerde de Duitse bezetter schildwachten langs de Nederlands-Belgische grens. Ook bracht zij, soms heel provisorisch, prikkeldraadversperringen aan. De Duitsers sloten grensoverschrijdende wegen af en bliezen diverse bruggen bij de grens op. De Nederlands-Belgische grens bleek echter een enorme aantrekkingskracht te hebben en op grote schaal vonden er grensoverschrijdingen plaats.

Druk grensverkeer

Belgische oorlogsvrijwilligers probeerden via Nederland naar Engeland te komen. Hier maakten ze zich vervolgens gereed voor de strijd aan het westfront. Ook was er via en aan de grens een groot spionagenetwerk actief en werd er op grote schaal clandestiene post van en naar het front gestuurd. Daarbij deserteerden duizenden Duitse militairen naar Nederland. Al deze activiteiten waren de Duitsers een doorn in het oog. De grootschalige smokkelhandel en de grote uitstroom van Belgische vluchtelingen naar Nederland baarden de Duitsers steeds meer zorgen. Om hieraan een einde te maken besloot de Duitse bezetter om in de loop van 1915 een rigoureus middel in te zetten, de zogenaamde ‘doodendraad’.

Aanleg van de ‘Doodendraad’

Met het aanleggen van een elektrische versperring, ook wel ‘den elektrieken draad’ genoemd, sloten de Duitsers de Nederlands-Belgische grens nagenoeg hermetisch af. Het traject van de hekwerkconstructie liep van Knokke in het westen tot het drielandenpunt in het oosten. Het Zeeuwse traject was 114 kilometer lang en liep van Knokke tot Doel. De werkzaamheden vonden in Zeeuws-Vlaanderen vooral in juni 1915 plaats. De versperring lag op Belgisch grondgebied. Ze liep door bossen, watergangen, landbouwpercelen en straten, zoals in Koewacht en Clinge/De Klinge. In beide dubbele grensdorpen werd de impact van de grensversperring duidelijk voelbaar. Zo konden familieleden die aan verschillende zijden van de grens woonden elkaar niet meer bezoeken.

Hekwerkconstructie

De ‘doodendraad’ bestond uit drie parallelle hekwerken. De middelste centrale afrastering had een aantal horizontale stroomdraden met 2.000 Volt. Op enkele meters van deze centrale elektrische versperring was aan beide zijden eveneens een versperring opgetrokken. Deze versperringen stonden niet onder elektrische spanning en waren meestal vervaardigd van prikkeldraad. Op wisselende afstanden van 500 tot 3.000 meter werden er langs de ‘doodendraad’ schakelhuisjes voor de stroomvoorziening opgetrokken. Deze deden ook dienst als wachthuisjes, hoewel hiertoe ook leegstaande woningen en klassieke wachthokjes werden gebruikt. Een patrouillepad aan Belgische zijde moest een goede beveiliging mogelijk maken. Tevens werden op de plaats van doorgaande wegen of spoorwegen militaire dan wel burger doorgangspoorten aangebracht, zoals bij Clinge/De Klinge, Koewacht, Sint Anna ter Muiden en Retranchement.

Slachtoffer van de Doodendraad (in scène gezet). (Tijd|Schrift 5/2, 2010)

Slachtoffer van de Doodendraad (in scène gezet), (Tijd|Schrift 5/2, 2010).

Dodelijke slachtoffers

Al snel nadat de ‘doodendraad’ in werking was getreden, vielen de eerste slachtoffers. In het begin was vooral de burgerbevolking onvoldoende op de hoogte van de gevaren van elektriciteit. Het merendeel van de bevolking had niet de beschikking over elektriciteit. Naarmate de oorlog vorderde, veranderde dit. Meer en meer passanten lieten zich bijstaan door grensgidsen of zogenaamde ‘passeurs’. Of ze maakten gebruik van slimme vindingen, zoals tonnen zonder bodem of deksel, dubbele ladders of zogenaamde houten ‘passeursramen’. Maar ook dan nog vielen er slachtoffers, meestal omdat de vluchtelingen onvoldoende geïnformeerd of voorbereid waren. Maar ook vielen er slachtoffers ten gevolge van vuurgevechten met Duitse schildwachten en door overhaast handelen na betrapt te zijn door de schildwachten. Eveneens waren er militaire slachtoffers te betreuren, zoals de Nederlandse militair Oberman. De uit Friesland afkomstige grenswacht kwam op 12 oktober 1915 nabij grensstation De Klinge in aanraking met de doodendraad en overleed ten gevolge hieraan. Het precieze aantal slachtoffers van de ‘doodendraad’ is niet bekend. Maar op grond van artikelen die in de Vlaamse en Nederlandse kranten tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn verschenen kan men uitgaan van circa duizend personen.

Literatuur

Alex M.N. Vanneste, De Doodendraad: de elektrische draadversperring aan de Oost- en Zeeuws-Vlaamse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Gent 2013.