Mijnopruiming wordt zeelieden fataal
Op 14 november 1914 spoelden drie mijnen aan bij de dijk in Westkapelle. Twee dagen later zouden ze door marinepersoneel uit Vlissingen onschadelijk gemaakt worden. Op die bewuste dag waren twee mijnen reeds gedemonteerd, toen bij aanvang van de werkzaamheden aan de derde mijn deze laatste ontplofte. Negen personen kwamen hierbij om het leven, waaronder drie inwoners van Westkapelle.
Hoewel Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog strikt genomen neutraal bleef, kwamen Zeeuwen op allerlei manieren in aanraking met oorlogshandelingen en de gevolgen ervan. Een van de gevaren vormden de zeemijnen. Deze mijnen werden niet alleen door de Nederlandse marine gelegd. Ook de Engelsen en Duitsers legden mijnen in en nabij de Nederlandse territoriale wateren. De mijnen maakten veel slachtoffers onder de bemanning van vissers- en passagiersschepen. Maar ook aan land leverden ze het nodige gevaar op. Zo ook op maandagmiddag 16 november, toen marinepersoneel uit Vlissingen een drietal mijnen aan de Westkappelse zeedijk onschadelijk probeerde te maken.
Demontage
Met enige regelmaat spoelden zeemijnen aan de Nederlandse kust aan, ook in Zeeland. Vooral in het stormseizoen raakten veel exemplaren uit de mijnenvelden los. Zo ook op 14 november 1914, toen drie mijnen aanspoelden bij de dijk in Westkapelle. Om zo min mogelijk schade aan te richten, werd besloten deze mijnen te demonteren. Op maandag 16 november begaf een vijftal marinepersoneel uit Vlissingen zich naar Westkapelle. De exercitie stond onder leiding van luitenant ter zee Bruinsma, die een ruime ervaring had in het ruimen van zeemijnen. Ter plekke werd de demontage gadegeslagen door een aantal lokale belangstellenden, waaronder kapitein van het Indische Leger Ockhuizen, ambtenaar van de polder Walcheren Van Elsacker en dijkwerker Roelse, die juist met een kruiwagen zand de dijk passeerde en zich bij het gezelschap voegde.
Ontploffing
Twee zeemijnen waren reeds gedemonteerd toen het met de derde misging. Door onbekende oorzaak ontplofte het projectiel. Alle negen aanwezigen waren op slag dood. De ontploffing was dermate hevig dat een aantal slachtoffers onherkenbaar verminkt werd. Ook de materiële schade was groot: in de zeedijk werd een groot gat geslagen, een gedeelte van de palenrij werd weggeslagen, de nabijgelegen basaltstenen werden vernield en tot op grote afstand sneuvelden de ruiten van woningen en openbare gebouwen. Dorpelingen waren snel ter plaatse, maar konden niet meer doen dan de lichamen en lichaamsdelen zorgvuldig bergen. Ook de opgeroepen doktoren, hoofdofficieren en de Commissaris van de Koningin waren binnen korte tijd op de rampplek aanwezig.
Begrafenis
De mijnontploffing in Westkapelle kreeg landelijke aandacht. In de Eerste Kamer herdacht de voorzitter de slachtoffers en betuigde hij deelneming aan de nabestaanden. De minister van Marine huldigde tevens de slachtoffers, die zich met gevaar voor eigen leven voor het vaderland hadden ingezet.
De begrafenis van zeven van de negen slachtoffers vond op 19 november in Westkapelle plaats. Met militaire eer werden achtereenvolgens kapitein Ockhuizen, de stoffelijke resten van het marinepersoneel en Van Elsacker en Roelse ter aarde besteld. Een hoge afvaardiging van de koninklijke familie en de autoriteiten was hierbij aanwezig.
Schuldvraag en liefdadigheid
Al op 19 november verscheen er in de Times een bericht dat de ontplofte zeemijn in Westkapelle naar alle waarschijnlijkheid een Duitse mijn was, omdat in de nabijheid reeds Duitse mijnen waren aangespoeld. De Nederlandse marine reageerde hierop met de mededeling dat zich onder de circa honderd mijnen die bij de jongste herfststormen op de Nederlandse kust waren aangespoeld, geen Duitse exemplaren bevonden.
Intussen hield de bevolking van Walcheren zich meer bezig met het leed van de nabestaanden. Zo werd op een Middelburgse basisschool meer dan 10 gulden en onder leerlingen van de plaatselijke normaalschool 18 gulden ingezameld voor de getroffen weduwe Roelse. Maar ook de koninklijke familie liet zich niet onbetuigd. Koningin-moeder Emma schonk 100 gulden, eveneens aan de weduwe Roelse. Koningin Wilhelmina liet door tussenkomst van de opperbevelhebber van de land- en zeemacht haar deelneming betuigen aan de nabestaanden van degenen die bij de ramp waren omgekomen.