Vissersschepen

Gedurende honderden jaren bouwden de Zeeuwen dezelfde soorten houten zeilschepen. Het zijn op de haringbuis uit de periode van de vijftiende tot de zeventiende eeuw na, allemaal platbodems. De meeste havens waren immers getijdenhavens. Bij laagwater kwamen de schepen droog te liggen, en dit kon vanwege de gladde onderzijde dus zonder omvallen. Ook de vele ondiepe stukken water en zandbanken waren geen probleem voor dit type schip. De scheepstypen verschillen vooral van elkaar naar vorm en bouwwijze. Behalve als vissersschip was elk soort schip ook regelmatig in gebruik als vrachtschip of als veerboot.

Haringbuis, detail uithangbord, achttiende eeuw (Rijksmuseum Amsterdam).

Haringbuis, detail uithangbord, achttiende eeuw (Rijksmuseum Amsterdam).

Haringbuis / buisschip

Dit ook wel simpelweg ‘buis’ genoemde schip werd aan het begin van de vijftiende eeuw ontwikkeld. Tot in de negentiende eeuw was het in gebruik voor met name de haringvisserij. De haringbuis was het eerste model schip dat ‘op kiel gebouwd is’.

Andere typen vissersboten in deze tijd hadden vrijwel allemaal brede, nogal vlakke, bodems. Vandaar dat deze ook wel platboomde vaartuigen worden genoemd, of platbodems. Deze schepen konden gemakkelijk aan de grond worden gezet.

De onderzijde van de haringbuis was wel breed maar had dus een uitstekende kiel. Kwam deze bijvoorbeeld bij laag water aan de grond dan viel het schip gemakkelijk om. De haringbuis beschikte over een breed en open dek met veel werkruimte. Tevens was in het ruim genoeg plaats voor zowel een bemanning van wel veertien personen als vaten met zout en gezouten haring en de netten.

Hangers

Hangers zijn vissersbootjes van waaruit de vis gevangen wordt met over boord hangende lijnen die aan het eind verzwaard zijn. Zo kunnen diverse vissoorten gevangen worden. Het model schip kan variëren.

Hoeker / hoekboot

De hoeker is een vaartuig geïnspireerd op de haringbuis, dus met brede boeg, maar langer en zonder hek op de brede achtersteven. Het waren aanvankelijk kleine, platboomde vaartuigen, met één mast. Vanaf deze schepen (die onder andere vanuit Zierikzee de kabeljauwvisserij op de visgronden bij IJsland bedreven) werd gevist met het hoekwant, vandaar de naam. Met dit type schip werd echter ook wel met netten op haring gevist.

Uitrusten van een hoeker, ets circa 1725 (Rijksmuseum Amsterdam).

Uitrusten van een hoeker, ets circa 1725 (Rijksmuseum Amsterdam).

Later werden grotere versies van dit schip gebouwd, met meerdere masten. Ze kregen toen afmetingen tot wel 25 meter lang en 6 meter breed. Vanwege de brede, nogal vlakke bodem, konden ze gemakkelijk aan de grond worden gezet in de getijdenhavens. Deze havens vielen bij laagtij immers plaatselijk (vrijwel) droog, zodat schepen zonder platte bodem letterlijk omvallen. Ook waren schepen met platte bodems goed te gebruiken in de vele ondiepe Zeeuwse wateren en vormden zandbanken veelal geen probleem.

Hoogaars

Dit schip spreekt het meest tot de verbeelding. Het is in de tweede helft van de negentiende eeuw het meest kenmerkende vaartuig in de Zeeuwse wateren. Met dit scheepstype werd veel op mossels en garnalen gevist. De hoogaars is een zeewaardig zeilschip dat maar weinig water nodig heeft om zich te verplaatsen. Voornaamste kenmerk van deze platbodem is een lange, rechte en spitse voorsteven. De zijden van het schip staan bol naar buiten.

Hoogaars ARM 24 in het Veerse Gat, 1925 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto P. van der Feen).

Hoogaars ARM 24 in het Veerse Gat, 1925 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto P. van der Feen).

Kenmerkend zijn ook de lange smalle zwaarden die aan de zijden zijn bevestigd. De naam zou komen van de hoog uit het water liggende boeg. Nu weet iedereen dat het woord aars betrekking heeft op het achterwerk, dus de achterzijde. Bij de hoogaars is het echter waarschijnlijk dat oorspronkelijk sprake is van de benaming ‘hoog-aard’, na verloop van tijd en in wisselwerking met gebruik in meervoudsvorm verbasterd tot hoogaars.

Meerdere types hoogaars worden onderscheiden, het Arnemuidse, Duivelandse, Thoolse en Zeeuws-Vlaamse type, allemaal met eigen kenmerken. Het Arnemuidse type is bijvoorbeeld uitgerust voor de visserij in de overwegend ruigere golfslag in de monding van de Wester- en Oosterschelde.

Hengst

Met name vanuit Zeeuws-Vlaamse havens als Kruispolderhaven en Emmahaven werd met de hengst op de Westerschelde gevist. In deze plaatsen waren ook kleine scheepswerven. In ongeveer zes maanden kon daar een hengst worden gebouwd. De hengst heeft een steilere voorsteven dan de hoogaars. Het voorstuk is breder dan het achterdeel van het schip.

Model van een hengst, 1819 (Rijksmuseum Amsterdam).

Model van een hengst, 1819 (Rijksmuseum Amsterdam).

Dit type schip kreeg van protestantse vissers uit Zuid-Beveland en Walcheren vaak de naam poepeschip. Het waren immers schepen van katholieke (paapse) vissers uit Zeeuws-Vlaanderen.

Schouw

De schouw werd vooral gebruikt voor de vangst van bot en garnalen. Dit gebeurde vanuit Tholen of Philippine in Zeeuws-Vlaanderen. Bij dit type is het dekvlak zowel naar voor als naar achter sterk omhoog gebogen, tot hoog boven het wateroppervlak aan de uitersten. Ook heeft het geen steven. Het schip was goedkoop om te bouwen vanwege een eenvoudige spantvorm en gemakkelijke constructie.

Model van een schouw uit de collectie van het Stadhuismuseum in Zierikzee (ZB, Beeldbank Zeeland, prentbriefkaart).

Model van een schouw uit de collectie van het Stadhuismuseum in Zierikzee (ZB, Beeldbank Zeeland, prentbriefkaart).

Boeieraak

Een boeieraak heeft nog minder diepgang dan de andere platbodems en heeft ook een zeer platte vorm. Met name vanuit Philippine, Yerseke en Bergen op Zoom is dit scheepstype ingezet in de oestercultuur.

Motorisering

Vanaf ongeveer 1900 deden stalen scheepjes hun intrede. Ook werd gaandeweg de twintigste eeuw de Zeeuwse vissersvloot gemotoriseerd, vooral vanaf de jaren dertig. Vissersschepen als hoogaars, hengst en schouw met hun typerende verschijningsvorm verdwenen geleidelijk van het water. Het waren voortaan (vis)kotters.