Meekrap

Meekrap was eeuwenlang het meest winstgevende product van de Zeeuwse landbouw. Tholen en Schouwen-Duiveland waren het centrum van de meekrapteelt. Bijna elk dorp had er zijn eigen meestoof waar de meekrap werd verwerkt tot rode kleurstof voor de textielindustrie. Aan het einde van de negentiende eeuw stortte de meekrapnijverheid in en verdween het gewas bijna helemaal uit Zeeland.

Meekrap werd al in de middeleeuwen in Zeeland verbouwd. Vanaf 1660 nam de teelt ervan toe. Boeren schakelden over op meekrap omdat de graanopbrengsten terugliepen. Mogelijk leenden zij voor deze omschakeling geld van rijke inwoners uit Zierikzee. Met name op Schouwen-Duiveland en Tholen werd veel meekrap verbouwd. Ook op de Bevelanden en in het Land van Hulst kwam meekrapteelt voor. Rond 1850 bevond de teelt van meekrap in Zeeland zich op zijn hoogtepunt.

Tekening van de meekrapplant met wortels.

Tekening van de meekrapplant met wortels.

Rode kleurstof voor textiel

Uit de wortel van de meekrapplant werd de rode kleurstof alizarine gewonnen. Die werd gebruikt voor het verven van wol, katoen, zijde en leer. Eind zeventiende eeuw was de Engelse textielnijverheid de belangrijkste afnemer en was Zeeland veruit de belangrijkste leverancier van de Republiek.

Mee delven

De verbouw van meekrap vroeg veel arbeid en kapitaal. De meekrapplanten stonden twee tot drie jaar op de akker voordat ze geoogst konden worden. Er was bovendien veel mest voor nodig. Dat alles betekende een flinke kapitaalinvestering voor de boer. En een groter risico, want bij het planten kon hij onmogelijk inschatten wat de marktprijs twee tot drie jaar later zou zijn.

Zowel het planten als delven (oogsten) van de meekrap vroeg grote aantallen arbeiders. Het oogsten gebeurde met arbeiders uit de omgeving en met trekarbeiders. Die kwamen uit Brabant, soms uit Duitsland en in Zeeuws-Vlaanderen ook wel uit België.

Krotespitter

Het mee delven vond in september of oktober plaats. De wortels zaten soms wel 70 centimeter diep en werden met een speciale spade uitgespit. Het werk werd af en toe onderbroken voor een (alcoholische) versnapering. Jongelui kwamen een kijkje nemen en zongen een spotliedje. Zoals in Sint-Annaland ‘Groôte botter, verroeste spae / Lae je klauwen wat gauwer gae’. Of in Zonnemaire ‘Krotespitter, verroeste spae / Laet je spae wat gauwer gae’. De arbeiders lieten hun werk liggen en zetten de achtervolging in van de zanger, die – als het goed was – brandewijn en glaasjes bij zich had.

Meestoven

De wortels van de meekrap moesten nog een hele bewerking ondergaan voordat ze de rode verfstof opleverden. Dat gebeurde in een meestoof. Hier werkten gespecialiseerde arbeiders. Tholenaars, vooral uit Sint-Annaland, stonden bekend om hun deskundigheid op dit gebied. Zij deden dit werk ook als tijdelijke arbeidskrachten in andere meestoven.

Op Tholen had elk dorp z’n eigen meestoof. Op Schouwen-Duiveland stonden er in 1870 een recordaantal van 31. Die zijn nu vrijwel allemaal verdwenen.

Tekening droogzolder meestoof (ZB, Beeldbank Zeeland, afbeelding uit The method of cultivating madder).

Tekening droogzolder meestoof (ZB, Beeldbank Zeeland, afbeelding uit The method of cultivating madder).

Een meestoof telde vier zolders. Onderin de droogtoren werd een vuur gestookt. De meekrapwortels begonnen het droogproces op de bovenste zolder. Gedurende drie dagen werden ze telkens naar een zolder daaronder verplaatst. Op de onderste verdieping dorsten arbeiders de meekrap met vlegels op een grote houten dorsvloer. Stof en andere ongerechtigheden werden uit de gebroken wortels gezeefd en de korte eindjes wortel werden in vaten gedaan. De rest van de gebroken meekrap werd op een kleed bovenop de eest of ast (een smalle, meterslange horizontale oven) gespreid en gedroogd. Daarna werd de meekrap tot poeder gestampt of gemalen. Paarden dreven de stampers of molen aan. Indien er werd gemalen, werd het poeder daarna gezeefd. In alle gevallen waren er drie kwaliteiten eindproduct. Het fijnste poeder was helder lichtgeel. Dit was het duurst. Het donkerrode poeder was het goedkoopst.

Het keuren van de meekrap, schilderij door anonieme kunstenaar, 1764 (Zeeuws Museum, KZGW).

Het keuren van de meekrap, schilderij door anonieme kunstenaar, 1764 (Zeeuws Museum, KZGW).

Waag

De meekrap werd in de waag van het stadhuis in Zierikzee gekeurd. De grootste vaten wogen wel 500 kilo en brachten een klein kapitaal op. Andere handelaren bezochten de telers op hun boerderijen om er monsters te nemen en de koop te sluiten. Vanuit Zierikzee ging de meekrap naar Rotterdam, van waaruit de verfstof naar heel Europa werd verhandeld.

Onder druk

In 1826 kwam de teelt van meekrap onder druk te staan door de uitvinding van garancine, een verbeterd meekrap preparaat. Nadat de regelgeving over de meekrapteelt en -bereiding in 1845 was afgeschaft, verschenen ook in Zeeland nieuwe meekrapfabrieken en garancinefabrieken. In korte tijd onderging de meekrapnijverheid belangrijke vernieuwingen. De garancinefabrieken zorgden overigens voor veel overlast door de geur van rotte eieren die ze verspreidden en het verontreinigde water dat ze loosden.

Meestoof Willem III in Noordgouwe werd gebouwd in 1863 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto W. Helm, 1998).

Meestoof Willem III in Noordgouwe werd gebouwd in 1863 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto W. Helm, 1998).

Toen het mogelijk bleek om relatief goedkoop synthetische alizarine te produceren, was het eind negentiende eeuw snel met de meekrapnijverheid in Zeeland gedaan.

Nieuwe impuls

Inmiddels worden pogingen ondernomen om het gewas weer te kweken. Kledingontwerpers bijvoorbeeld zorgen voor een nieuwe impuls, omdat zij graag met deze natuurlijke rode verfstof werken.

Literatuur

P.J. Geill, De meedelvers, in: De Spuije, mededelingenblad van de Heemkundige kring De Bevelanden, 2006, nr. 67, 18-20.
B.W. van der Kloot Meyburg, Bijdrage tot de geschiedenis van de meekrapcultuur in Nederland, in: Economisch-Historisch Jaarboek 18 (1934), 59-153.
P. Priester, Geschiedenis van de Zeeuwse landbouw circa 1600-1910, ’t Goy-Houten 1998.
A. van der Weijde, De verdwenen meekrap-cultuur op Schouwen en Duiveland, in: Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1925, 73-100.
C. Wiskerke, De geschiedenis van het meekrapbedrijf in Nederland, in: Economisch-Historisch Jaarboek 25 (1952), 1-144.

Lees hier de uitvoerige beschrijving over meekrapteelt en -bewerking.