Vlasteelt

Vlas werd in Zeeland al in de middeleeuwen verbouwd. De vlasteelt was een tak van het landbouwbedrijf waarvoor veel vakkennis was vereist en die daarom in hoog aanzien stond. Het belang van de vlasverbouw voor de Zeeuwse economie wisselde. Handelaren speelden een steeds grotere rol. Ook politieke omstandigheden hadden invloed. Het zachte zeeklimaat en de nabijheid van Vlaanderen als afzetmarkt waren gunstig voor de vlasteelt. In de achttiende eeuw verschoof deze helemaal naar de zeekleigronden, waaronder Zeeland.

Vakkennis en aanzien

De vlasverbouw stond onder de boeren in hoog aanzien. Dit kwam door de vakkennis die nodig was om de teelt tot een succes te maken. Voor de vlasteelt werd bij voorkeur op lichte, vochthoudende klei en zavelgronden een fijn, ondiep losgemaakt zaaibed gemaakt. Het zaad moest niet dieper dan twee centimeter worden ingebracht. De zaaitijd was bij voorkeur maart/april. Een oude boerenwijsheid luidt: ‘Vlas moet rond de honderdste dag van het jaar gezaaid worden om omstreeks de tweehonderdste te kunnen worden geoogst.’

Vlas in schoven op het land. Schouwen-Duiveland, circa 1980 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Vlas in schoven op het land. Schouwen-Duiveland, circa 1980 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Gunstig weer

Daarnaast zijn voor een goede vlasoogst gunstige weersomstandigheden een vereiste. Het plukken van het vlas moet ook zorgvuldig gebeuren, zodat de stengel niet wordt beschadigd. Om het drogen te bevorderen, werden schoven vlas opgezet en vervolgens ‘geschelfd’. Dit leverde kegelvormige vlashopen van ongeveer 100 schoven. Die bleven soms maanden op het veld staan voordat ze aan de vlashandelaar werden geleverd.

Regels

Al uit de veertiende eeuw zijn er schriftelijke bewijzen dat vlas in Zeeland een belangrijk handelsgewas vormde. Zo kochten Brusselse en Leuvense vlashandelaren in 1373 vlas in het Hulsterambacht. Bepalingen over kwaliteit en verkooprechten van vlas staan reeds vermeld in een ambachtsbrief van linnenwevers in Reimerswaal uit 1472.

De vlasbewerking was aan strikte regels van de (lokale) overheid onderworpen. Zo vaardigde het stadsbestuur van Zierikzee in 1592 een verordening (‘keur’) uit over het bewaren van vlas. Daarin stond dat niemand onbewerkt vlas in huizen, op zolders of in kelders mocht opslaan. Ruw vlas mocht slechts opgeslagen worden in schuren of pakhuizen op het platteland waar geen vuur of licht brandde. De stedelijke overheden waren duidelijk zeer beducht voor brand. De naam Vlasmarkt, zoals te vinden in Goes en Middelburg, geeft aan dat met recht gesproken mag worden van een georganiseerde, commerciële activiteit.

Invloeden

Het belang van de vlasteelt voor de regionale economie was in navolgende eeuwen voortdurend aan wisselingen onderhevig. Zeker toen de vlasbewerking in de zeventiende en achttiende eeuw vrijwel volledig van de boerderij naar de stad verhuisde, speelden handelaren en politieke omstandigheden een steeds grotere rol. Factoren van buiten waren in toenemende mate van invloed op prijs en kwaliteitseisen. De specialisatie groeide en de aandacht voor kwaliteit nam toe.

Vlas in bloei bij Boerenhol, West-Zeeuws-Vlaanderen, 1999 (ZB, Beeldbank Zeeland, Provincie Zeeland, bureau Voorlichting, foto Duo foto vof).

Vlas in bloei bij Boerenhol, West-Zeeuws-Vlaanderen, 1999 (ZB, Beeldbank Zeeland, Provincie Zeeland, bureau Voorlichting, foto Duo foto vof).

Zeeklei

In de loop van de achttiende eeuw verschoof de vlasteelt vrijwel geheel van de zandgronden naar de zeekleigronden. De Zeeuwse bodem bleek bij uitstek geschikt voor de verbouw van vlas. Het zachte zeeklimaat bevorderde de groei van het gewas. Verder stimuleerde de nabijgelegen afzetmarkt in Vlaanderen de uitbreiding van het areaal voor de verbouw van vlas. Aan het eind van de achttiende eeuw profiteerden de Zeeuwse vlasverbouwers van een extra stimulans. De boeren in Holland legden zich steeds meer toe op de lucratieve teelt van aardappelen en kool. Dit zorgde ervoor dat vlashandelaren steeds meer op Zeeland waren aangewezen. Niettemin werd het grootste deel van het vlas buiten Zeeland verwerkt.

Krimp en groei

In de negentiende eeuw schommelde de omvang van de vlasteelt in Zeeland sterk. Hoge graanprijzen en de import van ruwe katoen uit de Verenigde Staten zorgden enkele malen voor een sterke krimp van het met vlas bebouwde landbouwoppervlak. Maar het omgekeerde was ook het geval. Lage prijzen voor graan en het wegvallen van de katoenimport tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog zorgden, evenals het in verval raken van de meekrapteelt, voor een tijdelijke sterke groei.

Vlasschuur in de Weststraat in Dreischor (Erfgoed Zeeland). De vlasschuren met de karakteristieke luiken stammen uit de bloeitijd van het vlasbedrijf in Dreischor in het begin van de twintigste eeuw. Ze zijn onder meer te vinden in de Zuidstraat, Ockerstraat en Weststraat.

Vlasschuur in de Weststraat in Dreischor (Erfgoed Zeeland). De vlasschuren met de karakteristieke luiken stammen uit de bloeitijd van het vlasbedrijf in Dreischor in het begin van de twintigste eeuw. Ze zijn onder meer te vinden in de Zuidstraat, Ockerstraat en Weststraat.

Concentratie en neergang

In de twintigste eeuw concentreerde de verbouw van vlas zich in Zeeland steeds meer in twee duidelijk te onderscheiden gebieden. Dit waren Schouwen-Duiveland met Dreischor als middelpunt en Oost-Zeeuws-Vlaanderen met Koewacht en Sint-Jansteen als zwaartepunt. Midden twintigste eeuw beleefde de vlassector nog een grote opleving. De Koude Oorlog en de stijging van de katoenprijs speelden hierbij een rol. Daarna leed de vlasteelt onder de concurrentie van kunstvezels en nieuwe toepassingen van katoen. Niettemin werd in 2014 91 procent van alle vlas in Nederland in Zeeland verbouwd. Sluis, Terneuzen en Hulst vormen de top drie van vlasgemeenten.

Literatuur

M.J. Boerendonk, Historische Studie over den Zeeuwschen Landbouw, Den Haag 1935.
P.J. Bouman, Geschiedenis van den Zeeuwschen Landbouw in de negentiende eeuw en van de Zeeuwsche Landbouw-Maatschappij 1843-1943, Wageningen 1946.
W. Oosterbaan, A. Rauwerda en C.A.J.M. de Gier, Beschrijving van de vlascultuur en vlasindustrie in Nederland in: Verslagen en Mededelingen van de Directie van den Landbouw 1913, no. 3, ’s-Gravenhage 1913.