Arbeidershuisjes in Zeeland

Wonen op vier bij vierenhalve meter

Er zijn niet veel landarbeidershuisjes meer in Zeeland die nog echt in originele staat bewaard zijn gebleven. Het zijn karakteristieke elementen die horen bij ons landschap.

Arbeidershuisje.

Landarbeidershuisjes

Al in de zeventiende eeuw hadden een aantal landarbeiders een eigen woning in de buurt van de boerderij of in groepjes bij elkaar. Deze zogenaamde ‘arbeidershuisjes’ werden door de herenboeren zo goedkoop mogelijk gebouwd en aan arbeiders geleend voor zolang het contract duurde. Soms werden ze door kerken of parochies neergezet. De huisjes stonden veelal op onvruchtbare zand- en lagere gronden, langs dijken of op gronden achter de dorpen. Deze grond was voor de boeren nauwelijks interessant, maar de landarbeiders konden er soms toch aardappelen en boekweit verbouwen.

Bedstee in arbeidershuisje.

Bedstee in arbeidershuisje.

Inrichting

De arbeidershuisjes leken sterk op boerenwoningen, maar dan in het klein (4 bij 4,5 meter). De huisjes bestonden uit slechts één vertrek: het woonvertrek. Daarin werd bijna alles gedaan en aan de achterzijde van het woonvertrek bevonden zich twee bedsteden van 1,60 meter lang. Beide bedsteden werden van elkaar gescheiden door een meter brede kast; de spinde. Het huisje werd verwarmd met slechts één kachel. Omdat ze regelmatig door anderen werden bewoond, werd nauwelijks in onderhoud geïnvesteerd. Arbeiders en boeren zagen de huisjes namelijk als tijdelijk onderkomen. Ze waren vaak al vanaf de bouw in slechte staat. De muren waren enkel steens en er was geen dakbeschot. ’s Winters was het er erg koud en bij (fijne) sneeuwval kon er op de zolder een wit laagje ontstaan. ’s Zomers kon het er zeer heet zijn; zowel de zon als het koken in de eronder gelegen woonruimte zorgden voor de hoge temperatuur.

Arbeidershuisje op het erf van een boerderij tussen Zonnemaire en Brouwershaven (ZB, Beeldbank Zeeland, foto C. Kotvis).

Arbeidershuisje op het erf van een boerderij tussen Zonnemaire en Brouwershaven (ZB, Beeldbank Zeeland, foto C. Kotvis).

Naast het woonvertrek, had een arbeidershuisje (meestal) een één meter brede gang aan de voorzijde. Aan beide uiteinden van de gang waren deuren. Door middel van een binnenmuur of een beschot werd de gang van de woonvertrek gescheiden. Het kwam voor dat er in plaats van een gang bijvoorbeeld alleen een klompenkot aanwezig was waardoor je naar binnen ging. In een later stadium werden de arbeidershuisjes uitgebreid met bijvoorbeeld een (houten) washok. Om hun huisje wat allure mee te geven probeerden de arbeidersvrouwen zelfs in hun huishouding het interieur te laten lijken op dat van een echte boerenwoning. Om het arbeidershuisje lag een tuin met (achterin) een varkenskot dat plek bood aan een varken. De tuin kon een redelijke omvang hebben om zo in eigen onderhoud te voorzien werden hier verschillende soorten groenten geteeld.

Arbeidershuisje; tekening van de indeling.

Arbeidershuisje; tekening van de indeling.

Tweede woning

In de loop der tijd zijn veel van de arbeidershuisjes verdwenen. Echter een aantal arbeidershuisjes is er nog wel te vinden in Zeeland. Aan de moderne eisen voldoen ze vaak al lang niet meer en worden daarom tegenwoordig vaak gebruikt als tweede woning, vakantiehuisjes, worden verbouwd of alsnog afgebroken. Gelukkig zijn er bewoners die wel de waarde van dergelijke schattige woninkjes inzien en herstellen ze in stijl.

Vrouw in Stavenisse met op de achtergrond een arbeidershuisje, circa 1910 (ZB, Beeldbank Zeeland, collectie Museum Meestoof, foto C. Droogendijk).

Vrouw in Stavenisse met op de achtergrond een arbeidershuisje, circa 1910 (ZB, Beeldbank Zeeland, collectie Museum Meestoof, foto C. Droogendijk).

Inwonend

In de negentiende eeuw hadden rijke boeren vaak twee of drie jonge inwonende knechten, die verantwoordelijk waren voor de verzorging van het vee. Zij sliepen in bedsteden in de stal. Rond de Eerste Wereldoorlog was het met deze inwonende knechten echter gedaan. De meeste jongens wilden dit werk niet meer, terwijl ook de boeren meer privacy verlangden. Ze gaven de voorkeur aan een gehuwde, vaste arbeider, die ‘eerste arbeider’ of ‘eerste knecht’ werd genoemd. Zij woonden dikwijls in een ‘bedrijfswoning’; meestal een nabijgelegen arbeidershuis of in het woongedeelte van een leegstaande boerderij.