Leilindes
De laatste decennia zijn er heel veel leilindes aangeplant binnen de bebouwde kom in nieuwbouwwijken. Ook op voormalige boerenerven zijn er de laatste jaren veel leibomen geplant. Hoe streekeigen zijn die leibomen die de laatste 25 jaar zijn aangeplant? We moeten eigenlijk tot de conclusie komen dat de voorgevormde leibomen met horizontaal gelegde gesteltakken helemaal niet zo streekeigen zijn. Je kunt het meer zien als een modeverschijnsel van de laatste decennia. Als je streekeigen beplanting op een erf wilt aanbrengen, is het goed om je eerst even in de historie te verdiepen en inspiratie op te doen aan de hand van historische foto’s of het bezoeken van een historisch erf.
Oorsprong
Leilindes werden veelal aangeplant aan de zuidzijde voor een woning om als zonwering te dienen maar ook voor andere gebouwen die voor de bedrijfsvoering koel moesten worden gehouden. Zo werden leilindes geplant voor bijvoorbeeld het karnhuis waar boter en kaas werd bereid uit de melk die op het erf werd geproduceerd.
Strak en symmetrisch
De leilindes die de afgelopen twintig jaar zijn geplant, zijn in het algemeen keurig voorgevormd op de boomkwekerij en geleverd in een frame waar de takken van de boom strak langs een geraamte van bijvoorbeeld bamboestokken gebonden zijn. Deze geleide bomen hebben een vertakking aan weerszijden van de stam die symmetrisch is.
Historie
De strak gevormde leibomen kwam je vroeger hooguit tegen in kasteeltuinen, bij landhuizen en op landgoederen. Op boerderijen kwam je voornamelijk leibomen tegen die de vrije vorm hadden of hebben. Hoe werden deze bomen dan geleid? De leibomen werden gevormd uit jong aangeplante bomen die evenwijdig aan de gevel van de woning of een ander gebouw werden gesnoeid zodat enkele takken aan weerszijden van de stam bleven staan die evenwijdig stonden aan de gevel. De takken stonden dus willekeurig ten opzichte van de stam en dus niet symmetrisch. Jaarlijks werden de zijtakken van deze gesteltakken verwijderd. Bij deze vrije vorm staan de gesteltakken in het algemeen onder een hoek van meer dan 30˚, hierdoor had je ook nog meer lengte- en diktegroei van deze gesteltakken. Naar mate de bomen ouder worden, worden zowel de stam als takken steeds dikker. Bij het zien van veel oudere bomen (honderd jaar en ouder) gaat de leiboom meer over in een knotboom. Echter je blijft het toch zien aan de wat zijdelings afgeplatte vorm van stam en gesteltakken dat het oorspronkelijk als leiboom is onderhouden.
Tegenwoordig worden ook wel op sommige streekeigen erven jonge lindebomen aangeplant en doormiddel van snoei hebben ze de leivorm gekregen. Vroeger was het planten van leibomen alleen functioneel: om schaduw te creëren. Daarom maakte het niet uit dat de stam van een leiboom precies voor een raam stond. Heden ten dage is het raadzaam om te zorgen dat de stam tussen de ramen komt te staan zodat het uitzicht in de toekomst niet belemmerd wordt door een dikke stam.
Soorten leibomen
Van oudsher zijn de meest voorkomende leibomen de leilinde en leifruit. Vroeger zag je bij boerderijen veelal leilindes en bij arbeiderswoningen leifruit. Voor een arbeider was het naast schaduw meegenomen dat ze er ook nog fruit van hadden. Op een boerderij was er in het algemeen een boomgaard aanwezig. Het leifruit kan weer onderverdeeld worden in leiappels en leiperen. Het ene ras peer of appel is beter geschikt om als leiboom op te groeien dan het andere. Van de lindebomen komen tegenwoordig alle soorten en varianten als leiboom voor: Hollandse linde, kleinbladige linde, zilverlinde etc.
Geschreven door Theo Aernoudts, Stichting Landschapsbeheer Zeeland.