Textielindustrie in Zeeuws-Vlaanderen
In Zeeuws-Vlaanderen floreerde in de vorige eeuw de textielindustrie. De textielfabrieken werden vooral door Belgische industriëlen opgezet. Bedrijven als Clitex en Mi-Lock zouden in Nederland een grote naam verwerven. Hoewel de textielindustrie steeds meer leed onder de concurrentie uit goedkope-lonen-landen, konden sommige bedrijven in de jaren zestig nog volop investeren in de modernisering van hun gebouw en apparatuur. Maar zo’n twintig jaar later gingen ook deze ondernemingen failliet.
Tricot
In 1906 opende in Hulst de eerste tricotagefabriek in Zeeland. In tricotagefabrieken worden kousen, sokken en andere kledingstukken (pullovers, slip-overs, mantels en rokken) vervaardigd van fijn gebreide stoffen. In Nederland steeg in die tijd de vraag naar zulke gebreide artikelen. De fabriek in Hulst was een filiaal van de firma Behaeghel-Denijs uit het Belgische Sint-Niklaas. Deze firma kon niet aan de gestegen vraag in Nederland voldoen en besloot daarom een fabriek in Hulst te openen.
Na de Eerste Wereldoorlog, toen er een groot tekort was ontstaan aan tricot, openden meer bedrijven een vestiging in Zeeuws-Vlaanderen. Onder hen bijvoorbeeld de Hulstenaar Emile Th. Lockefeer, die van start ging met een aantal handbreimachines waarop sokken werden gemaakt. Zijn bedrijf zou internationaal succesvol worden met het merk Mi-Lock.
Buitenlandse industriëlen
In 1932 stelde de Nederlandse regering een grens aan de invoer van gebreide goederen en tapijten uit het buitenland. Het gevolg van deze maatregel was dat Belgische en Franse ondernemers textielfabrieken in Zeeuws-Vlaanderen vestigden. In totaal maar liefst twintig. Deze fabrieken draaiden vooral met Belgische arbeidskrachten. Aan de Zeeuwse economie droegen ze dus niet veel bij. In 1950 was nog steeds meer dan een derde van de bedrijven een filiaal van een Belgische of Franse onderneming. De textielindustrie was vooral in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen geconcentreerd. Clinge telde kort na de Tweede Wereldoorlog maar liefst negen textielfabrieken. Andere fabrieken stonden in Nieuw-Namen, Sint-Jansteen, Kloosterzande, Hulst, Sas van Gent, Aardenburg en Terneuzen.
Wollen stoffen en tapijten
Clitex in Clinge behoorde tot de grote bedrijven. Het bedrijf werd in 1934 opgericht door de Franse firmanten P. en J. Tiberghien. In 1949 werkten er 450 werknemers. Ook De Schelde in Sas van Gent was een groot bedrijf, met in 1949 290 werknemers. Beide fabrieken waren wollenstoffenfabrieken, die ruwe wol verwerkten tot wollen stoffen, bijvoorbeeld kamgaren. Daarvan werd door kleermakers of in de confectie-industrie bovenkleding gemaakt. Daarnaast waren er in Zeeuws-Vlaanderen meerdere tapijtfabrieken. De bediening van de grote weef- en breimachines in de wollenstoffen- en tapijtindustrie was zwaar werk. Vandaar dat er meer mannen dan vrouwen werkten.
Vrouwenarbeid
De tricotage-industrie was veel kleinschaliger. Gemiddeld telde zo’n fabriek in 1950 53 werknemers. In de tricotagefabrieken vond een opvallend groot aantal vrouwen werk, veelal jong en ongehuwd. Maar ook voor gehuwde vrouwen met jonge kinderen was er werk in de textielindustrie. Zij werkten thuis. Clitex schakelde thuiswerksters in voor stopwerk. Voor Verbreyt-Weyn in Kapellebrug naaiden vrouwen thuis voor- en achterpanden van visserstruien aan elkaar.
Voorbode
In het oosten van Zeeuws-Vlaanderen waren de textielfabrieken lange tijd de belangrijkste werkgever. Maar al in de jaren vijftig sloten hier 4 van de 29 bedrijven de deuren. De sluitingen waren de voorbode van andere tijden. De concurrentie uit landen met lagere lonen nam toe. Daar kon goedkoper worden geproduceerd.
Modernisering
Toen de vraag naar kleding van gemengde stoffen groeide, noodzaakte dat de fabrikanten tot grote investeringen om hun fabrieken daarop aan te passen. De Zeeuws-Vlaamse textielindustrie kreeg daardoor in de jaren vijftig een modern aanzien. Er werden nieuwe machines aangeschaft, die in het vervolg voornamelijk werden aangedreven met elektromotoren. Ook kwam er meer aandacht voor de arbeidsomstandigheden in de fabriekshallen. Machines werden veiliger gemaakt, er kwamen kleed- en wasgelegenheden voor het personeel en schaftlokalen.
In de bedrijfsvoering werden marketing en reclame belangrijk. Mi-Lock werd bekend met de slogan: ‘Mi-Lock – Socks of Standing’.
Ook werden maatregelen ingevoerd om – volgens het zogeheten Taylor-systeem – de prestaties van de arbeiders te vergroten. Overigens niet tot tevredenheid van de werknemers. Zij vonden dat de werkdruk daardoor te groot werd.
Faillissementen
Alle vernieuwingen redden de textielindustrie in Zeeuws-Vlaanderen nog even, maar begin jaren tachtig kwam dan toch de grote klap. De concurrentie vanuit landen waar tegen lagere lonen werd gewerkt, deed de Zeeuwse fabrieken de das om. Bij Clitex – op dat moment een moderne onderneming – werkten in 1979 nog 340 mensen. Enkele jaren later stond iedereen op straat. De laatste textielfabriek in Oost-Zeeuws-Vlaanderen, Mi-Lock in Hulst, ging in 1985 failliet.
Wat is er over?
De fabrieksgebouwen van Mi-Lock aan de Steensedijk in Hulst werden gesloopt. Het terrein kreeg een nieuwe bestemming voor wonen en detailhandel. In een kleine hal van de voormalige Clitex in Clinge begon de suikerwerkfabriek De Grens in 1984 met zijn bedrijf. Een schoorsteen en de sheddaken op een gebouw op het terrein aan de Tiberghienweg herinneren nu nog aan de textielfabriek die hier eerst stond.
Literatuur
Paul Brusse en Willem van den Broeke, Provincie in de periferie; de economische geschiedenis van Zeeland, 1800-2000, Utrecht 2005.
Jan P. Zwemer, Zeeland 1950-1965, Vlissingen 2005.