Plannen voor een kanaal en spoorweg op Walcheren
Goede verbindingen over land en water zijn van belang voor de economische ontwikkeling van een gebied. Dat realiseerde men zich in de negentiende eeuw toen de handel in de Zeeuwse steden sterk was teruggelopen. Daarom werd al vroeg gedacht over de aanleg van een spoorlijn door Zuid-Beveland naar Vlissingen. Omdat het Belgisch handelsverkeer door de aanleg van de Kreekrakdam en Sloedam geen vrije doorvaart naar Rotterdam meer had, was men als gevolg daarvan bovendien gehouden aan het graven van nieuwe kanalen door Walcheren en Zuid-Beveland.
Dichtslibbing
Al vanaf de achttiende eeuw verslechterde de bereikbaarheid van de Middelburgse haven. Deze haven uit de zestiende eeuw begon steeds verder dicht te slibben. Dat gold ook voor het zogenaamde Kanaal van Welsinge. Dit was in de achttiende en negentiende eeuw een smalle verbinding tussen Zuid-Beveland en Walcheren. Zelfs schepen van een gemiddelde omvang konden Middelburg niet meer bereiken.
Plannen en tegenslag
Vandaar dat in de Franse tijd (rond 1800) al plannen werden gemaakt voor een nieuw havenkanaal. Tot daadwerkelijke uitvoering daarvan kwam het tijdens het bewind van ‘koopman-koning’ Willem I (1814-1839), die veel kanalen liet graven.
Vanaf 1815 werd een nieuw kanaal richting Veere gegraven. Een gedenknaald op de Rouaansekaai herinnert nog aan de feestelijke opening in augustus 1817. Er werd zelfs een penning geslagen met het randschrift ‘Onder zijne [dat is dus de koning] schaduw herleeft onze welvaart’.
Helaas viel dat in de praktijk nogal tegen, want de welvaart waar de Middelburgers zo op hoopten, kwam er niet… Het negentiende-eeuwse Middelburg was nog slechts een schim van de welvarende handelsstad in de zeventiende en achttiende eeuw.
Nieuwe plannen en verzet
De Middelburgse aannemer Dirk Dronkers diende al in 1840 een aanvraag in onder meer voor afdamming van het Sloe en het graven van een kanaal van Vlissingen naar Middelburg. Die werd overigens afgewezen. In 1846 kreeg hij van de rijksoverheid toch een concessie voor de aanleg van het Zeeuwse gedeelte van een spoorlijn naar Venlo, en vandaar naar Duitsland, aanleggen. Daartoe zou ook het Sloe afgedamd moeten worden.
De uitvoering van deze plannen ging echter niet door. Naast technische problemen was er ook sprake van Belgisch verzet. Dit verzet vond plaats op grond van het tractaat (= verdrag) met België uit 1839. Dit garandeerde een vrije doorvaart op de Zeeuwse wateren voor de Belgen. Ook Den Haag werkte tegen en de Kamer van Koophandel in Rotterdam verzette zich tegen de aanleg van de concurrerende Zeeuwse spoorlijn.
Afwijzing
Burgemeester en wethouders van Middelburg klaagden in hun jaarverslag over 1851 over het onderhoud aan de haven: “Eene nieuwe haven, zou voor de Stad, ook uit dit oogpunt beschouwd, eene ware weldaad zijn.” Vandaar dan ook dat burgemeester Paspoort van Grijpskerke, tezamen met enkele anderen (onder wie wederom Dirk Dronkers) de koning verzocht om “een haven van de Westerschelde uitgaande langs de stad Middelburg in het thans bestaande havenkanaal en de afdamming van het vaarwater het Sloe”.
De minister van Binnenlandse Zaken wees het verzoek in 1852 af, met een beroep op het traktaat van 1839.
Val van kabinet
Verschillende partijen bleven gewoon doorgaan met het maken van plannen voor spoorwegen en kanalen in Zeeland. De meningen hierover waren echter sterk verdeeld. Dit leidde in 1860 zelfs tot de val van het kabinet.
Nog in datzelfde jaar echter slaagde de nieuwe regering Van Hall er in de Spoorwegwet aangenomen te krijgen. Daarin werd besloten tot de aanleg van spoorwegen, die van overheidswege werd gefinancierd. Zo kon ook de staatsspoorweg van Roosendaal (via Bergen op Zoom over Goes en Middelburg) naar Vlissingen doorgang krijgen. De Kreekrakdam werd aangelegd en het Kanaal door Zuid-Beveland werd – gelet op het verdrag met België – in 1866 gegraven.
Feest
Pas in 1865 behandelden de Eerste en Tweede Kamer het plan om het Sloe af te dammen en een kanaal van Middelburg naar Vlissingen te graven. De stemming was verdeeld. Sommigen vroegen zich af of er naast een spoorweg nog wel een waterweg nodig was. Uiteindelijk werd het betreffende wetsvoorstel toch aangenomen.
Dam
Aanvankelijk was het nog de bedoeling voor de spoorlijn een brug over het Sloe (het vaarwater tussen Walcheren en Zuid-Beveland) aan te leggen. Later koos men echter toch voor een dam. Dat had tot gevolg dat er – op grond van het verdrag uit 1839 met België – een kanaal moest worden aangelegd.
Literatuur
Paul Brusse en Willem van den Broeke, Provincie in de periferie; de economische geschiedenis van Zeeland 1800-2000, Utrecht 2005.