Koninklijke Maatschap de Wilhelminapolder, een bijzonder bedrijf
Het Koninklijke Maatschap de Wilhelminapolder is een landbouwbedrijf van 1880 hectare ten noorden van Goes. Op 1325 daarvan worden graan, consumptie- en pootaardappelen, suikerbieten, uien en luzerne (vooral voor verbetering van de grondstructuur) geteeld. 36 hectare is bosland, 56 hectare grasland, 167 hectare mosselkweek. Daarnaast wordt van de polder in totaal 138 hectare verpacht en bestaat 138 hectare uit erven, wegen, water, natuurgebied en in erfpacht uitgegeven grond. Koninklijke Maatschap de Wilhelminapolder is het grootste particuliere landbouwbedrijf van Nederland. In dit verhaal een terugblik op de geschiedenis van dit legendarische bedrijf.
Het begin
Koninklijke Maatschap de Wilhelminapolder (KMW) ontstond na de inpoldering van onder meer de schorren Goenje, Hongersdijk en Mosselbank, die in de zeearm de Schenge lagen. In april 1809 kocht een groepje van 24 Rotterdamse kooplieden deze schorren. Ze waren in de veronderstelling geld te kunnen verdienen aan de verkoop van deze nieuwe polders. De bouw van een sluis en de (verplichte) bedijking kostten echter meer dan verkoop zou opbrengen en daarom begon men dus zelf maar een agrarische onderneming. Sindsdien wordt dit bedrijf in eigen beheer geëxploiteerd.
In de eerste jaren hing het bestaan van de polder aan een zijden draadje. De zee teisterde het gebied en de arbeiders die aan de dijken werkten, vertrokken om met de Engelsen te strijden tegen de Franse bezetters. Pas toen de sluis bij het Sas goed functioneerde was het voortbestaan van de polder verzekerd.
Lodewijkspolder
Aanvankelijk werd gesproken over de Lodewijkspolder. Deze naam verwijst naar het tijdelijke staatshoofd van Nederland, Lodewijk Napoleon, die tussen 1806 en 1810 koning van Nederland was. Toen de politieke constellatie wijzigde en Willem I in 1815 de macht overnam, wijzigde hij de naam in Wilhelminapolder. De naam verwijst naar zijn vrouw Wilhelmina van Pruissen. Een van zijn nieuwe schuren werd ‘Waterloo’ genoemd.
De bedijking vond plaats door inpoldering van de schorren tussen Zuidvliet en Schenge, waarbij het eiland Wolphaartsdijk met Zuid-Beveland werd verenigd.
Om de arbeiders te kunnen binden werd Wilhelminadorp gebouwd. Het dorp kwam te liggen bij de in 1819 aangelegde brug over het Goese havenkanaal. Overigens was de schaarste aan arbeiders een van de redenen om over te gaan tot grootschalige mechanisatie.
Van den Bosch-dynastie
De eerste directeur van de KMW was G.J. van den Bosch, die tussen 1813 en 1836 met groot enthousiasme de hoogste post bekleedde. Hij stichtte Wilhelminadorp. Zijn opvolger, zoon I.G. van den Bosch, maakte van de KMW tussen 1836 en 1864 een soort modelbedrijf. Hij kocht moderne landbouwmachines en liet – naar Engels voorbeeld – het waterige terrein draineren. Ook liet hij een kerk bouwen.
De grootschalige investeringen waren onder andere een gevolg van de sterk aantrekkende internationale vraag naar landbouwproducten. Met name de snelle industrialisatie van Engeland en de ontwikkeling van de (internationale) transportmogelijkheden – bijvoorbeeld stoomboten en spoorwegen – fungeren in dit proces als katalysator.
Een andere factor die de groei van het bedrijf bevorderde, was de afkoping van het zogenaamde ‘tiendenrecht’ in 1848. Met deze welhaast middeleeuwse belasting had het staatshoofd het recht een tiende van de opbrengst op te eisen. Naast akkerbouw introduceerde I.G. van den Bosch het veredelen van dieren.
De derde (en laatste) Van den Bosch als directeur was de zoon van I.G.J. van den Bosch, G.J. van den Bosch (‘junior’). Door zijn minder dominante karakter dan zijn vader en door de landbouwcrisis eind negentiende eeuw wist hij minder zijn stempel te drukken op het bedrijf. Toch wist hij een groot aantal problemen het hoofd te bieden zoals de afnemende meekrapcultuur en de toenemende concurrentie vanuit de Verenigde Staten. Ook onder zijn leiding bleef het bedrijf winstgevend.
Twintigste eeuw
Na de derde Van den Bosch, die stopte in 1894, zou de volgende Van den Bosch aan de beurt zijn om de leiding over te nemen. Omdat zijn zoon min of meer werd beschouwd als een ‘losbol’, werd de volgende Van den Bosch echter minder capabel geacht voor de directeurszetel. Ir. Hanken, directeur van de Maatschappij voor Weldadigheid in Frederiksoord, nam het roer over.
Onder het bewind van A. Minderhoud (1936-1957) kreeg de Wilhelminapolder weer te maken met een oude vijand, de zee. Tussen 1943 en 1945 verdwenen stukken Oosterscheldedijk in de zee. De Oostbevelandpolder was pas in 1946 weer droog.
Vanaf 1959, bij het 150-jarig bestaan mocht – vanwege haar sociale beleid – de Wilhelminapolder het predicaat ‘Koninklijk’ voeren. Desondanks waren de arbeidsverhoudingen vrij patriarchaal. Landarbeidersbonden kregen geen voet tussen de deur. Door de mechanisatie liep het aantal arbeiders overigens snel terug. Voor de Tweede Wereldoorlog waren dat er nog ongeveer 300, in de jaren 80 waren dat er minder dan 50.
In 2008 bedroeg de omzet van de KMW in totaal ruim 4 miljoen euro. De nettowinst bedroeg 870.000 euro en er werkten nog 18 mensen.
Gebouwen
Nadat men besloot zelf te gaan ‘boeren’, zijn er zes hofsteden gebouwd. Later kwamen daar de meestoof Zeeland en de meestoof Holland bij. De laatste is inmiddels uitgegroeid tot de hoofdvestiging van het bedrijf. De hofsteden hebben intussen allemaal verschillende functies.
In het verleden werd onder leiding van een ‘bedrijfsboer’ per hofstede zo’n 200 tot 300 hectare geëxploiteerd. Slechts op een van deze plekken staat geen huis meer (Oost-Beveland), de rest van de woongedeelten is nog in gebruik, zij het niet allemaal door het bedrijf.
Twee gebouwen van de oorspronkelijke negen zijn geen hofstede, maar meestoof. Een meestoof was vroeger het gebouw waar de rode verfstof uit het gewas meekrap werd gewonnen. Van buiten leek het op een grote schuur. Hier werden de wortels van de meekrapplant gedroogd in een droogoven en daarna verpulverd tot een poeder: de verfstof. Meekraprood was een diepe tint rood en sinds de middeleeuwen de meest populaire van alle rode verfstoffen.
De meestoof Holland is de hoofdvestiging. De andere meestoof, Zeeland, is niet meer van de maatschap. Deze meestoof werd in 1815 in Middelburg gekocht en in eerste instantie werd de meekrap naar Middelburg gebracht. In 1820 was de meestoof naar het dorp Wilhelminapolder, aan de oostzijde van het kanaal, verplaatst. Na de teloorgang van de meekrapcultuur (eind negentiende eeuw) deed de meestoof Zeeland dienst als graanpakhuis. De meestoof was inmiddels verkocht en door de nieuwe eigenaar deels gerestaureerd. Er zijn enkele woningen in gevestigd. Het gebouw was en blijft gezichtsbepalend aan het kanaal.
Machines
De Wilhelminapolder beschikt over een modern machinepark van tractoren, oogstmachines en werkmachines. Er wordt gewerkt met de nieuwste technieken, die helpen zo efficiënt en duurzaam mogelijk te werken.
De machines zijn bijvoorbeeld uitgerust met een GPS-systeem, zodat ze tot op enkele centimeters nauwkeurig werken op satellietsignaal. Hierdoor is er minder overlap tijdens de werkzaamheden, wat grote voordelen geeft in bijvoorbeeld brandstofverbruik en gewasbescherming.
Bedrijfsstructuur
De Wilhelminapolder is het eigendom van ruim 400 aandeelhouders (maten), woonachtig in Nederland en daarbuiten. Zij benoemen een College van Gedelegeerden, dat als toezichthouder optreedt.
Bronnen
Websites
kmwp.nl (website Koninklijke Maatschap de Wilhelminapolder)
Krantenbank Zeeland
Aanvullende literatuur
J.M.G. van der Poel, De Wilhelminapolder, 1809-1959, Wageningen 1959.
Rinus Antonisse, Art de Vos, 200 jaar Wilhelminapolder; waar eens vloed en ebbe viel, Schiedam 2009.
Tekst: Wim van Gorsel (2019)
Dit verhaal is ook te vinden op: www.encyclopedievanzeeland.nl.