Het Zeeuwse kerbikse en varianten

Verhalen Erfgoed Zeeland

Het woord kerbikse wordt tegenwoordig nog nauwelijks gebruikt. Sommige luisteraars van Goedemorgen Zeeland herkenden het woord kerbikse ‘snibbige vrouw’ nog wel, maar gebruikten het niet meer. Volgens het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten was het vroeger nochtans bekend in heel Zeeland.

Kerbikse, kervitse en kevitse zijn namen voor een 'snibbige vrouw'.

Kerbikse, kervitse en kevitse zijn namen voor een ‘snibbige vrouw’.

Waar komt het woord vandaan?

Naast kerbikse komt ook kevitse of kervitse voor. Debrabandere denkt dat de vormen afgeleid zijn van het Vroegmiddelnederlandse kebisse, kevisse met de betekenis ‘bijzit, echtbreekster’. En soms sloop er een r in het woord: sommige klanken nestelen zich gemakkelijk tussen andere en de r doet het wel vaker. Denk maar aan versite voor visite. Aangezien een bijzit een slechte reputatie heeft, is het logisch dat het ook de naam kon worden van een snibbige vrouw, een feeks. Andere taalkundigen zoals Weijnen zien de herkomst van kerbikse in het woord karwats ‘zweep’, verwant aan het Duitse Karbatsche.

Andere Zeeuwse woorden voor een snibbige vrouw

Voor negatieve begrippen hebben taalgebruikers vaak heel veel verschillende woorden, en dat geldt dus ook voor de Zeeuwse woordenschat. Andere Zeeuwse namen voor ‘bazige, snibbige vrouwen’ zijn kenalje, kernalje en karnalje, perjenne of parjenne, pikketijn, rip, rippetip, ripstaart en rispe. Rip en de samenstellingen zijn verwant aan ribbe, rippe dat ‘kerf’ betekent. Het is een versterkende vorm van reef ‘streep’ van het werkwoord rijven. Een rip is dus een ‘snedige vrouw’. De rispe zou in het Nederlands een rusp zijn (de sp wordt in deel van Vlaanderen en Nederland vrij vaak een ps, zoals in wesp en weps). Er is hier een verband met een werkwoord dat ‘plukken, rukken’ betekent. Het diertje knaagt immers alle blaadjes af. De betekenis van ‘snibbige vrouw’ is vermoedelijk ontstaan door verwarring met rip, dat men niet meer als woord herkende. De pikketijn is in Vlaanderen bekend als een ‘havermaat’, maar wellicht is de herkomst hier eerder te zoeken bij piek, dat ‘punt, pin’ betekent: een puntige, pinnige vrouw dus. Perjenne en de varianten ervan zijn samenstellingen met twee mansnamen, nl. Pier en Jan. De vormen kernalje en karnalje vertonen ook al weer een invoeging van de r tegenover kenalje, dat de meest oorspronkelijke vorm is van de drie. Kanaelie als ‘uitschot’ staat al vermeld in het zestiende-eeuwse woordenboek van Kiliaan. Het is te vergelijken met het Franse canaille, dat afgeleid is van het Italiaanse canaglia dat teruggaat op cane ‘hond’.

Slot

Net zoals bij veel andere negatieve begrippen, zien we ook bij ‘snibbige vrouw’ weer heel wat synoniemen opduiken. Uiteraard hebben niet alle benamingen exact dezelfde betekenis. Sommige woorden wijzen op een ‘heel snibbige vrouw’, terwijl andere wellicht niet zo sterk zijn.

Bronnen

F. Debrabandere, Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek, Amsterdam 2005.
F. Debrabandere, Zeeuws Etymologisch Woordenboek, Amsterdam 2007.
www.etymologiebank.nl
CLARIN Portal INT (Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal)
www.zeeuwsewoordenbank.nl (Woordenboek der Zeeuwse Dialecten en Supplement)