Overlijdensakten

Elk overlijden, evenals elke geboorte en elk huwelijk wordt vastgelegd in de registers van de burgerlijke stand. De burgerlijke stand werd meer dan 200 jaar geleden ingevoerd door de Fransen. Wanneer we praten over de burgerlijke stand gaat het om geboorteakten, huwelijksakten en overlijdensakten. Deze documenten vormen, als ze openbaar worden na respectievelijk 100, 75 en 50 jaar, voor particulieren en onderzoekers waardevolle aanknopingspunten. Ze helpen bij het achterhalen van de herkomst van personen en geven inzicht in familierelaties. Bovendien zijn het vensters op ons maatschappelijk verleden.

Iedereen die in de provincie overlijdt, wordt ingeschreven in de Zeeuwse registers, of men er nu officieel woont of niet. Vervolgens wordt het overlijden dan ook nog eens ingeschreven in het overlijdensregister van de officiële woonplaats. Cornelis Krabbe uit Renesse overleed bijvoorbeeld op 24 januari 1952 in het ziekenhuis te Noordgouwe. Hij is in beide plaatsen in het overlijdensregister te vinden.

Begrafenisstoet in Vlissingen, 1958. (Zeeuwse Bibliotheek, fotoarchief PZC)

Begrafenisstoet in Vlissingen, 1958 (ZB, fotoarchief PZC).

Inhoud overlijdensakten

In de akte staat natuurlijk de naam van de overledene, zijn leeftijd en eventueel beroep en natuurlijk de dag en het tijdstip (voor zover mogelijk) van overlijden. In de akte horen ook de namen van zijn ouders, zijn geboorteplaats, zijn huwelijkse staat en indien van toepassing, de naam van de partner te staan. Soms was dat bij de aangevers allemaal niet bekend. De vermelding van het adres in de overlijdensakte is nooit verplicht geweest en staat er dan ook meestal niet in.

Fouten

Als gegevens van de overledene bij de aangever onbekend waren, leidde dat soms tot grote fouten. In 1835 verklaarden Jan Lodewijk, sergeant van het garnizoen te Axel, en Abraham Hollebrand, fuselier, dat in de infirmerie (ziekenboeg) van het garnizoen Cornelis Koomen was overleden, op 23 januari 1835 om één uur ’s nachts. Op 11 november van datzelfde jaar toonde de springlevende Cornelis Komen aan de rechtbank te Goes een brief van de majoor kommandeur van het depot der infanterie te Delft alsmede een brief van de burgemeester van Abbekerk. De brieven waren bedoeld om te bewijzen dat niet hij was overleden, maar een zekere Jan Komen uit Lambertschaag (Noord-Holland). De vergissing werd rechtgezet met een aantekening in de marge van de akte.

Aangifte

Al vrij snel na de invoering van de burgerlijke stand was het in Zeeland gebruikelijk dat de aangifte van een overlijden werd gedaan door de lijkdienaar, oftewel de begrafenisondernemer. Voor genealogen dus geen gelegenheid om familieleden op te sporen! De aangifte moest tot 1935 gedaan worden door twee personen, daarna volstond een aangever.

Levenloos geboren kinderen

Van kinderen die levenloos geboren werden of die heel kort na de geboorte overleden, werd geen geboorteakte opgemaakt maar een speciaal soort overlijdensakte. Vaak werd niet eens een naam opgenomen van het kind, maar alleen de aanduiding levenloos en de namen van de ouders. Omdat ook geen geslacht van het kind hoefde te worden vermeld, blijft in zo’n geval onduidelijk of het om een jongen of een meisje ging.

Akten van lijkvinding

In een waterrijke provincie als Zeeland kwam het helaas met enige regelmaat voor dat er een lichaam aanspoelde, waarvan niet duidelijk was wie het was. Ook kon het gebeuren dat er een handelsreiziger of onbekende persoon dood gevonden werd, waarvan niemand de naam of herkomst wist. In dat geval werd in de overlijdensakte niet de plaats en tijd van overlijden, maar de plaats, tijd en omstandigheden van de vondst van het lichaam opgenomen. Officieel was zo’n akte niet verplicht, in de praktijk komen we het echter toch regelmatig tegen.

Vermissing

In het geval van vermissing kon door de nabestaanden na verloop van tijd gevraagd worden of er een verklaring van overlijden kon worden opgemaakt. Was die afgegeven door de rechtbank of het ministerie dan kon er ook een overlijdensakte worden ingeschreven. In de wet staat dat dit kan:
– na een jaar, als de vermiste op een vaartuig zat waarvan niets meer is vernomen,
– na drie jaar als de vermissing in verband kan worden gebracht met een oorlog of natuurramp,
– en pas na vijf jaar als de vermiste met de noorderzon is vertrokken.
In de praktijk gebeurde dit vaak wel sneller, als er bijvoorbeeld getuigen waren die de vermiste overboord van een schip hadden zien slaan. Ook na de watersnoodramp van 1953 gaf het ministerie al binnen een jaar de eerste verklaringen van overlijden af.

Met Zeeuwen Gezocht kun je zoeken in miljoenen persoonsgegevens uit de bronnen van het Zeeuws Archief.