Begraven in Zeeland

Begraven gebeurde lange tijd in kerken of op het kerkhof rondom de kerk. In de negentiende eeuw werden buiten de bebouwde kom van steden en grotere dorpen begraafplaatsen aangelegd. De gang ernaartoe was omgeven met rituelen.

Aan het graf van rector Loves, Oostburg 1952 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto O. de Milliano).

Aan het graf van rector Loves, Oostburg 1952 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto O. de Milliano).

Opbaren

In sommige streken was het gebruikelijk om de dode in een laken te spelden. In gegoede kringen op Schouwen-Duiveland was het tot begin negentiende eeuw gebruikelijk om het lijk in een kleed of laken te wikkelen dat in bijenwas was ondergedompeld, waardoor het luchtdicht werd afgesloten. Bij rijke mensen, bijvoorbeeld in Zierikzee maar waarschijnlijk ook elders, werd de doodskist gevuld met geurende kruiden. Om nare luchtjes te verdrijven werden in later tijd gemalen koffie of eau de cologne onder de kist geplaatst.

Begraven in kerken

Welgestelden en geestelijken werden tot ver in de achttiende eeuw in kerken begraven. De overige mensen kregen een graf op het kerkhof. Rijke families hadden in de kerken grafkelders, soms met een kapel waar priesters missen konden opdragen voor het zieleheil van de overledenen. Het begraven in kerken stuitte in de achttiende eeuw op weerstand vanwege de onhygiënische omstandigheden en de stank die het in de kerken veroorzaakte. De term ‘rijke stinkerds’ verwijst daar naar. Verlichte predikanten en artsen verzetten zich als eersten tegen dit gebruik.

Grafzerken in het koor van de Nicolaaskerk in Brouwershaven, circa 1975 (Beeldbank Zeeuws Archief, collectie P.S.G. Raas).

Grafzerken in het koor van de Nicolaaskerk in Brouwershaven, circa 1975 (Beeldbank Zeeuws Archief, collectie P.S.G. Raas).

Buiten begraven

Het begraven in kerkgebouwen werd in de Franse tijd (1810-1813) verboden, maar daarna weer toegestaan. Vanaf 1829 mocht in plaatsen met meer dan duizend inwoners alleen nog worden begraven buiten de bebouwde kom. In sommige steden waren zulke begraafplaatsen er toen al. In Goes bijvoorbeeld, waar in 1806 een weitje buiten de Hoofdpoort als buitenbegraafplaats was bestemd. Zierikzee legde in 1812 buiten de stadswallen een begraafplaats aan, maar die functioneerde slechts kort. Hij werd in 1828 opnieuw in gebruik genomen. Middelburg volgde in 1830. Later zouden ook kleinere plaatsen buiten de bebouwde kom begraafplaatsen aanleggen.

Rituelen

Tot ver in de achttiende eeuw lieten rijke mensen hun doden laat in de middag of ’s avonds begraven. Omdat daarvoor meer betaald moest worden, was zo’n begrafenis een uiting van status. Kosten noch moeite werden gespaard en de begrafenisstoet trok dan ook veel toeschouwers. In de negentiende eeuw werden de begrafenissen aanzienlijk versoberd.

Begrafenisstoet van een verdronken scheepsman in Yerseke, 1905 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Begrafenisstoet van een verdronken scheepsman in Yerseke, 1905 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Op het platteland vond een begrafenis gewoonlijk rond 12 uur ’s middags plaats. Op de dag van de begrafenis gingen alle bewoners van de straat over tot het ‘sluiten’ van de ramen, net zoals meteen na het overlijden in het sterfhuis was gedaan. Soms ‘sloten’ op de dag van de begrafenis zelfs alle huizen langs de rouwstoet. De genodigden verzamelden zich in het sterfhuis en nuttigden daar een warme maaltijd. In het geval van een protestantse begrafenis sloot de dominee aan. Hij arriveerde als laatste en las een tekst uit de bijbel. De warme maaltijd werd later vervangen door een broodmaaltijd. Uiteindelijk verschoof deze naar het moment waarop de begrafenis achter de rug was.

Voordat het gezelschap naar de begraafplaats vertrok, nam de oudste drager de begraefenisrolle ter hand en las hij de namen van de volgers voor. De baar werd door acht vrijwilligers gedragen, veelal de naaste buren. Zij namen vroeger een takje wijnruit of rozemarijn, later tijm of buxus in de mond. Over de lijkkist werd een groot zwart kleed (pille) gespreid. De genodigden droegen zwarte lamfers om de hoeden. De predikant sloot de stoet. De vrouwen gingen tot in het begin van de 20ste eeuw niet mee. Onder het luiden van de kerkklok trok de stoet naar de begraafplaats. Als het sterfhuis op enige afstand was gelegen, werd de kist op een wagen vervoerd. Op de wagen was soms stro (liekstro) gespreid om de kist tegen schokken te beschermen. Het liekstro werd na de begrafenis op de mesthoop gegooid of verbrand.

Begraafplaats in Axel, foto uit 1964 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Begraafplaats in Axel, foto uit 1964 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Op de begraafplaats aangekomen, werd de kist in het reeds gedolven graf geplaatst. De predikant of pastoor sprak hier nog enkele woorden, waarna hij met een schepje wat grond op de kist gooide. Daarna keerde de stoet terug naar het sterfhuis, alwaar ieder zijns weegs ging. Lange tijd bestond het gebruik om na de begrafenis de handen te wassen, mogelijk een overblijfsel van een oud volksgeloof dat de dode onrein is.

Begraafplaats in Sint-Maartensdijk, 2011 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto S. Jasperse).

Begraafplaats in Sint-Maartensdijk, 2011 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto S. Jasperse).

Crematie

In 1914 werd in Nederland voor het eerst een dode gecremeerd, maar pas in 1955 was dit hier ook officieel toegestaan. In de Wet op de lijkbezorging (1968) werd cremeren wettelijk gelijkgesteld aan begraven. Pas ver in de jaren zeventig werd cremeren ook in Zeeland mogelijk. Er kwamen crematoria in Middelburg en Terneuzen.

Literatuur

M.K. Buth, Begrafenissen en begrafenisgebruiken op Schouwen-Duiveland, in: Kroniek van het land van de zeemeermin, 8 (1983), 21-40.
M. Evenhuis en P.J. Minderhoud, Begrafenisgebruiken op Walcheren, in: De Wete 26 (1997) 3, 26-32.
C.C. van de Graft, Eenige gebruiken op het eiland Schouwen, in: Volkskunde, 17 (1905), 128-131.
F. Nagtglas, Uit het Zeeuwsche volksleven, Middelburg 1968, 37-39.
J. Vader, Een Walcherse begrafenis in 1880, in: Neerlands volksleven 14 (1964) 1, 39-48.
J. Vader, Oud Walcheren; van mensen en dingen uit grootvaders tijd, Middelburg 1965, 50-52.