In de rouw

Na het overlijden van iemand geven nabestaanden met een scala aan gebruiken vorm aan het afscheid. Daarin gaan eerbetoon en troost hand in hand. Op het platteland behielden negentiende-eeuwse gebruiken tot ver in de twintigste eeuw betekenis.

‘Sluiten’

Vroeger overleden de meeste mensen thuis. Ze werden daar ook opgebaard. Ten teken van rouw werden meteen na het overlijden de gordijnen neergelaten of afgehaald, de luiken gesloten of met zwarte linten op een kier gezet. Later werden ook wel lakens opgehangen, nog weer later bleven de gordijnen of luxaflex dicht. Het ‘sluiten’ duurde voor familie van de eerste graad (echtgenoten, ouders en kinderen) zes weken. Het gebruik is in de tweede helft van de twintigste eeuw nagenoeg verdwenen.

Na een overlijden werd de klok stilgezet en werden spiegels weggehaald, omgekeerd of bedekt. Ook andere blinkende voorwerpen werden afgedekt of opgeruimd. Portretten aan de muur, decoratieve voorwerpen op de schoorsteenmantel en het vloerkleed en de loper uit de gang werden eveneens verwijderd. Voedsel werd opgeruimd, omdat men ervan uitging dat dit in de omgeving van een dode snel zou bederven.

Doodbidder in Axel, 1965 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto T. Kannegieter).

Doodbidder in Axel, 1965 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto T. Kannegieter).

De wete doen

Het overlijden werd vroeger huis aan huis aangezegd door de lijkdienaar (liekebidder of dôôdbidder) of door iemand die verbonden was aan het sterfhuis (bijvoorbeeld de knecht). Dat heette de wete doen of de boo doen. Dit was tot omstreeks 1940 gangbaar, daarna is het gebruik verdwenen. De lijkdienaar was gekleed in een zwart pak en droeg een zwarte hoge hoed met een afhangende rouwsluier (lamfer). Hij nodigde de mensen ook uit voor de begrafenis.

Betrof de dode een molenaar of iemand in zijn naaste omgeving dan werd de molen in de rouwstand gezet. Dat betekent dat de omhooggaande wiek vlak na het laagste punt wordt vastgezet. Deze ‘molentaal’ wordt nog altijd gebezigd.

Molen in Biggekerke in rouwstand. De vrouw rechts is in rouwdracht. Foto omstreeks 1940 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Molen in Biggekerke in rouwstand. De vrouw rechts is in rouwdracht. Foto omstreeks 1940 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Liekstro

Aan het hek van de hofstede of de huisdeur werden bossen stro (liekstro) geplaatst. In de steden werden ze op de stoep gestapeld. Voor kinderen vanaf vijf jaar en volwassenen werden meestal tien tot twaalf bossen neergelegd. Was de dode een man dan lag het stro rechts van de deur, bij een overleden vrouw links. Kinderen onder de vijf jaar kregen het aantal bossen van hun leeftijd in jaren.

Rouwkleding

Tijdens de begrafenis droegen mannen vroeger een rouwlamfer om de hoed, later een rouwstrikje of -rozet op de pet of hoed. Nabestaanden droegen ook daarna nog rouwkleding. Rouwdracht was een specifieke variant van Zeeuwse streekdrachten. Kleding voor de rouwdracht was gemaakt van sobere stoffen in zwart-, grijs- en wittinten. Kleur ontbrak nagenoeg. Overbodige sieraden bleven achterwege en functionele sieraden droeg men in speciale rouwvarianten. Duur en omvang van de rouw hingen af van de familiegraad. Voor familie van de eerste graad droeg men zware rouw, voor andere familieleden lichte rouw. Voor familie van de eerste graad duurde de rouwdracht twee jaar en zes weken, voor andere familieleden één jaar en zes weken. Na ongeveer 1940 werd het ook op het platteland steeds minder gebruikelijk om nog voor verre familie te rouwen. En met het verdwijnen van de streekdrachten verdween ook de rouwdracht. Wel bleef men bij de uitvaartplechtigheid zelf veelal stemmige kleding dragen.

Vrouw in Axelse rouwdracht. Foto uit 1970 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto W. Helm).

Vrouw in Axelse rouwdracht. Foto uit 1970 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto W. Helm).

Rouw en de kerk

Als een lid van een vooraanstaande familie was overleden, werden vroeger bij wijze van rouwbetoon wekenlang meerdere malen per dag de kerkklokken geluid.

Zeven weken na het sterfgeval bracht de naaste familie de rouw in de kerk, dat wil zeggen dat zij voor het eerst na het overlijden weer naar de kerk ging. In protestantse kerken was het gebruikelijk om tijdens de dienst op oudejaarsavond de namen van de dat jaar overleden gemeenteleden op te lezen. De laatste jaren worden in steeds meer protestantse kerken de overledenen herdacht op eeuwigheidszondag, de laatste zondag van het kerkelijk jaar, die vrijwel altijd in de tweede helft van november valt.

Herdenken

De graven werden getooid met een grafsteen of -monument. In katholieke streken werd op de grafsteen een fotootje bevestigd. Is de dode gecremeerd, dan wordt de as uitgestrooid, bijvoorbeeld op een strooiveld of in zee, of bewaard in een urn.

Katholieken laten bidprentjes drukken. Tegenwoordig zijn deze prentjes niet meer bedoeld als oproep om te bidden voor het zieleheil van de overledene, maar fungeren ze als herdenkingsprentjes. Er staat een foto van de overledene op en een tekst over zijn of haar leven en persoonlijkheid. Op Allerzielen herdenken katholieken hun doden met het leggen van bloemen op het graf.

Allerzielen in Sint-Jansteen, 1990 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto C. de Boer).

Allerzielen in Sint-Jansteen, 1990 (ZB, Beeldbank Zeeland, foto C. de Boer).

Het graf of de plek waar de urn staat, is een geëigende plaats om de overledene te herdenken, maar ook in de openbare ruimte worden tegenwoordig herdenkingsmonumenten geplaatst. Bijvoorbeeld op plekken waar zich een dodelijk ongeval heeft voorgedaan. Voor de nabestaanden markeren deze zogeheten bermmonumenten niet alleen de gruwel van het ongeval, maar ook de plek waar hun geliefde voor het laatst in leven was.

Literatuur

M.K. Buth, Begrafenissen en begrafenisgebruiken op Schouwen-Duiveland, in: Kroniek van het land van de zeemeermin 8 (1983), 21-40.
M. Evenhuis en P.J. Minderhoud, Begrafenisgebruiken op Walcheren, in: De Wete 26 (1997) 3, 26-32.
C.C. van de Graft, Eenige gebruiken op het eiland Schouwen, in: Volkskunde, 17 (1905), 128-131.
F. Nagtglas, Uit het Zeeuwsche volksleven, Middelburg 1968, 37-39.
J. Vader, Een Walcherse begrafenis in 1880, in: Neerlands volksleven 14 (1964) 1, 39-48.
J. Vader, Oud Walcheren; van mensen en dingen uit grootvaders tijd, Middelburg 1965, 50-52.