Houthandel Alberts in Middelburg

Er is niets meer van te zien, maar op de plaats waar nu in de Middelburgse binnenstad het politiebureau staat, verdwenen vroeger meterslange boomstammen in enorme zaagmachines. Houthandel Alberts was rond 1900 een bloeiend bedrijf, mede dankzij directeur Wibaut, de latere wethouder van Amsterdam. Het hout van Alberts, dat het water vanaf het Balkengat tot de Herengracht vulde en ook hoog gestapeld op de kant lag, bepaalde hier het beeld van de stad.

Het hout van Alberts op de Seisdam in de jaren vijftig (Zeeuws Archief, HTAM).

Het hout van Alberts op de Seisdam in de jaren vijftig (Zeeuws Archief, HTAM).

De industriële ontwikkeling van Middelburg stelde in de negentiende eeuw weinig voor, maar houthandel Alberts ontwikkelde zich voorspoedig. Opgericht in 1871 in Veere als eenmanszaak door Gerardus Alberts Lzn. verhuisde het bedrijf twee jaar later naar Middelburg. Vanaf het begin was ook Cornelis Mattheus Ghijsen erbij betrokken. Alberts en Ghijsen hadden samen in Veere gewerkt aan de bouw van de sluizen in het Kanaal door Walcheren. Toen gelijktijdig met de verhuizing naar Middelburg een vennootschap onder firma werd gevormd, was Ghijsen een van de vier firmanten.

Zagerij (links) en kantoren (rechts) van de houthandel Alberts omstreeks 1880 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Zagerij (links) en kantoren (rechts) van de houthandel Alberts omstreeks 1880 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Houttuinen

De houthandel vestigde zich in Middelburg aan de Houttuinen (nu: Achter de Houttuinen). Daar werd een kantoorpand betrokken en een zagerij ingericht. Het bedrijf richtte zich op twee activiteiten: de handel in en het zagen van hout. De zagerij werd aangedreven op stoomkracht. Aanvankelijk kon hier alleen groot zaagwerk worden verricht, maar na twee jaar kwamen er ook machines voor het zagen van klein houtwerk, zoals duigen en latten, en kwam er een kuiperij, waar oestervaatjes, boterkuipen en scheepsvaten werden gemaakt. Nog weer later werden schaafmachines geplaatst.

Voorzijde van de zagerij aan de Houttuinen omstreeks 1900 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Voorzijde van de zagerij aan de Houttuinen omstreeks 1900 (ZB, Beeldbank Zeeland).

Wibaut

De eerste jaren lieten magere opbrengsten zien, maar dat zou veranderen. In 1876 trad de Vlissingse reder Florentinus Wibaut als vennoot toe. Hij bezorgde zijn zoon Floor, de latere SDAP-voorman en wethouder in Amsterdam, een baan bij de houthandel. De jonge Wibaut legde zich toe op de in- en verkoop en werd in 1883 bovendien een van de vennoten. Hij was een getalenteerd zakenman. In het bijzonder de handel in het duurzame (Demerara) groenharthout bleek een gouden greep, omdat het hout zich zeer goed leende voor toepassingen in de waterbouw.

Gouden tijden

Mede dankzij Wibaut beleefde houthandel Alberts vanaf het midden van de jaren tachtig gouden tijden. Het bedrijf profiteerde ook van de aanleg van spoorlijnen, bruggen, sluizen en andere infrastructurele voorzieningen en van de bouw van veel nieuwe fabrieken in binnen- en buitenland. Voor dat alles was veel hout nodig. Het hout werd ingekocht in onder meer Rusland, Scandinavië en Duitsland en later ook in Amerika.

Wateren

Wanneer een schip met een lading hout aan een van de kaden in Middelburg arriveerde, werden de boomstammen gelost en – indien nodig – in het water gelaten om te ‘wateren’. Hout dat langdurig in het water ligt, heeft bij het drogen minder last van scheuren en kromtrekken. Vanaf het Balkengat tot aan de Herengracht lag het water vol boomstammen. Die stammen waren overigens niet alleen voor Alberts, maar ook voor andere Middelburgse houtzagerijen. De drijvende boomstammen waren een geliefde speelplek voor kinderen met een beetje bravoure. Dat liep niet altijd goed af. Er verdronken kinderen omdat ze van de stammen in het water waren gevallen.

Het selecteren van boomstammen, 1954 (ZB, Beeldbank Zeeland, fotoarchief PZC).

Het selecteren van boomstammen, 1954 (ZB, Beeldbank Zeeland, fotoarchief PZC).

Drogen en zagen

Om te drogen werd het natte hout op de wal opgestapeld. Het duurde maanden voordat het droog genoeg was om verwerkt te worden. In 1901 nam houthandel Alberts een speciale drooginrichting in gebruik, waarmee het drogen sneller ging.

Na het drogen kon het hout op maat worden gezaagd. Verspreid in de zagerij stonden vijf cirkelzaagbanken. De grootste zaag had een doorsnede van meer dan een meter. Dat waren gevaarlijke machines. In de begintijd ontbraken zelfs beschermkappen. Er gebeurden dan ook de nodige ongelukken mee. Nadat het hout op maat gezaagd was en eventuele andere bewerkingen had ondergaan, kon het naar de afnemers.

Beeld van de zagerij rond 1900, met op de boomstam links directeur C.M. Ghijsen en rechts G. Alberts (ZB, Beeldbank Zeeland).

Beeld van de zagerij rond 1900, met op de boomstam links directeur C.M. Ghijsen en rechts G. Alberts (ZB, Beeldbank Zeeland).

Miljonair

Houthandel Alberts werd in 1899 omgezet in een naamloze vennootschap. Ghijsen en Wibaut werden directeur. Ghijsen legde zich toe op de zagerij, Wibaut bleef zich bezighouden met de handel. Hij verhuisde in 1904 naar Amsterdam en trad tien jaar later, toen hij tot wethouder was benoemd, uit de directie. Dankzij de houthandel was hij miljonair geworden. Hij bleef president-commissaris tot zijn dood in 1936.

Overname en einde

De houthandel bleef groeien en kreeg filialen in onder meer Vlissingen, Goes en Oostburg. In 1958 verhuisde de hoofdvestiging in Middelburg van de Houttuinen naar de Kleverskerkseweg op het industrieterrein Arnestein. Twee jaar later werd het bedrijf overgenomen door Internatio, een handelsvereniging in Rotterdam. Internatio besloot in 1973 – precies honderd jaar na oprichting van de vennootschap van Alberts – alle activiteiten buiten de Randstad te beëindigen. Op 1 oktober van dat jaar kwam er daardoor ook een einde aan de werkzaamheden van de houthandel in Middelburg.

Literatuur

J.C. Dekker, F.M. Wibaut en de houthandel Alberts, 1876-1914; een socialist als ondernemer in Middelburg, in: Archief, mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 2002, 5-68.
H.C.M. Ghijsen, Uit brieven van mijn vader, Carolus Mattheus Ghijsen, tijdens zijn verblijf te Veere (1868-1873) aan zijn familie gericht, in: Archief, vroegere en latere mededelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland 1964, 30-99.