Gereformeerde vernieuwers in Zeeland

Begin zeventiende eeuw kwam in Zeeland een gereformeerde vernieuwingsbeweging op gang met als doel de confessionalisering van het openbare leven en het stimuleren van de gelovigen tot een vrome levenswandel. Deze beweging concentreerde zich vooral in de steden. In onder meer Middelburg, Zierikzee, Vlissingen en Sluis namen gereformeerde predikanten het voortouw.

Middelburg

In Middelburg vormde Willem Teellinck na zijn beroeping in 1613 samen met zijn broer een bekend reformatorisch duo. Tot hun sterfjaar in 1629 publiceerden beiden vele tientallen werken. Hierin hamerden ze op de reformatie van de zeden. Andere bekende Middelburgse dominees waren Abraham van de Velde (van 1663 tot 1677) en Bernardus Smytegelt (van 1695 tot 1735).

Portret van Godefridus Udemans (1581-1649), predikant te Haamstede en Zierikzee. Kopergravure door J. Sarragon, 1635. (Zeeuws Archief, coll. Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata)

Portret van Godefridus Udemans (1581-1649), predikant te Haamstede en Zierikzee. Kopergravure door J. Sarragon, 1635 (Zeeuws Archief, KZGW, Zelandia Illustrata).

Godefridus Corneliszoon Udemans

Ook Zierikzee schaarde zich in de rij met vooraanstaande gereformeerde predikanten. Godefridus Udemans (Bergen op Zoom circa 1590 – Zierikzee 20 januari 1649) stond achtereenvolgens te Haamstede (1599-1604) en Zierikzee (1604-1649). Samen met Hermannus Faukelius woonde hij namens Zeeland de kerkelijke vergadering van 23 juli tot 3 augustus 1616 te Amsterdam bij. Het daaropvolgende jaar verzocht prins Maurits hem naast Walaeus en Jacobus Trigland de gemeente ‘s-Gravenhage te dienen. Hij werd assessor van de Zeeuwse synode van 9 tot 13 oktober 1618. Die synode vaardigde hem af naar de synode van Dordrecht.

Udemans verkreeg onder meer bekendheid door zijn standpunt over slavenhandel. Hij beweerde dat er vrij in ongelovigen mocht worden gehandeld, maar dat nazaten van christelijke slaven vrij geboren werden en ook niet tot slaaf gemaakt mochten worden. Een bekeerde slaaf moest na zeven jaar de vrijheid krijgen, in de hoop daarmee bekering aan te moedigen. Daarmee hing hij de tegenovergestelde mening van de Middelburgse predikant Bernardus Smytegelt aan. Die verwierp de slavenhandel als een vreselijke zonde.

Vlissingen

Een derde centrum van de gereformeerde vernieuwingsbeweging was Vlissingen. Hiermee was het predikantengeslacht Van Laren verbonden. Joos van Laren de Oude predikte te Arnemuiden van 1585 tot 1608. Hierna werd hij in Vlissingen beroepen, waar hij tot 1623 preekte. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Joos van Laren de Jonge, die er tot 1653 preekte. Deze werkte mee aan de vertaling van de Bijbel voor de Statenbijbel. Van Laren de Jonge was betrokken bij de vertaling van de boeken Job, Prediker en Daniël, die hij vanuit het Hebreeuws in het Nederlands overzette. Bij die Bijbelboeken maakte hij ook aantekeningen die als ‘kanttekeningen’ in de marge van het boek zijn gedrukt. Zijn zoon Abraham, die stadsdrukker was, bracht later tientallen preken van zijn vader uit in boekvorm. Abraham gaf alleen drukwerk uit dat overeenstemde met de gereformeerde leer. Daarmee werd hij de belangrijkste verspreider daarvan in Zeeland.

Portret van Joos van Laren de Jonge. Kopergravure, eerste helft 17de eeuw. (Zeeuws Archief, coll. Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata)

Portret van Joos van Laren de Jonge. Kopergravure, eerste helft zeventiende eeuw (Zeeuws Archief, KZGW, Zelandia Illustrata).

Statenbijbel

Voor christenen is de Bijbel het belangrijkste boek omdat dit ‘het woord van God’ bevat. Een van de strijdpunten in de Reformatie was de vraag voor wie de Bijbel eigenlijk bedoeld is. De katholieken meenden dat de Bijbel niet door gewone mensen gelezen moest worden. De geestelijken vertelden er uit in de kerk en lazen hem zelf in het Latijn. Ze waren dus bemiddelaars tussen God en de gelovigen. De protestanten ging het vooral om de directe band tussen de gelovige en God. Daarom wilden ze dat iedereen de Bijbel kon lezen. Bij protestanten was de dominee er om de Bijbel uit te leggen aan de gelovigen. Daarom wilden de protestanten een vertaling in het Nederlands. Op de nationale synode van 1618 werd daartoe het besluit genomen. Nadat de Staten-Generaal beloofden de vertaling te financieren, duurde het nog negen jaar voordat de vertaling klaar was. In 1637 kwam de eerste druk van de Statenbijbel uit. In twintig jaar tijd werden er meer dan een half miljoen exemplaren van gedrukt!

Titelpagina van een Statenbijbel uit 1786 (ZB)

Titelpagina van een Statenbijbel uit 1786 (ZB).

Sluis

Jacobus Koelman kwam uit Utrecht. Na zijn studie aan de universiteit daar werd hij doctor in de wijsbegeerte. Eerst werd hij predikant van de Nederlandse ambassade van Denemarken. In 1650 vertrok hij naar Brussel en in 1662 kwam hij in Sluis. Daar zou hij blijven tot 1674. Enkele illustere voorgangers waren de eveneens uit Sluis afkomstige Johannes van Dorth (1638-1653) en Jodocus Lodesteyn (1649-1652). Koelman was echter de meest besproken persoon. Hij was degene die het begrip ‘Second Reformation’ zijn Nederlandse tegenhanger ‘Nadere Reformatie’ noemde, waarmee hij de naamgever van het begrip is geworden.

Koelman uit de provincie verbannen

De moeilijkheden met Koelman begonnen in 1664. Er moest in Sluis een derde predikant beroepen worden. De magistraat (de gemeenteraad) weigerde echter de kandidaat die de kerkenraad voorstelde. Koelman vond dat de staat zich niet met kerkelijke zaken moest bemoeien. Hij kreeg huisarrest. In 1673 rezen er opnieuw moeilijkheden toen hij weigerde het doopformulier op de voorschreven wijze voor te lezen. Koelman had ook problemen met de burgemeester die vanwege openbare dronkenschap in opspraak kwam.

Portret van Jacobus Koelman (1632-1695), predikant te te Sluis. Kopergravure door J. Luyken, 1679. (Zeeuws Archief, coll. Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata)

Portret van Jacobus Koelman (1632-1695), predikant te te Sluis. Kopergravure door J. Luyken, 1679 (Zeeuws Archief, KZGW, Zelandia Illustrata).

Jacobus Koelman bemoeide zich eveneens met overheidszaken die hem een doorn in het oog waren. Zo verbood hij leden van zijn gemeente de kermis en het dansen. Volgens Koelman waren dat feesten die tot zedeloze ontsporingen leidden. De Staten-Generaal verboden Koelman uiteindelijk nog langer te preken, ofschoon zijn gemeente hem steunde. Hij ging in het geheim huiskamerpreken houden en uiteindelijk besloten de Staten van Zeeland hem uit de provincie te verbannen.