De hollestelle op de Rumoirtschorren

In de tijd dat heel Zeeland nog één uitgestrekt schorrengebied was, waren ‘stellen’, kleine heuveltjes, en ‘hollestellen’ van levensbelang. Op de heuveltjes kon je uitwijken voor hoogwater en de holle stellen boden zoet drinkwater.

De Rumoirtschorren

Tot ongeveer halverwege de negentiende eeuw bestond de westelijke helft van het huidige Sint Philipsland uit schor, doorsneden door talloze grote en kleine getijdenkreken. Daarvan resteren de Rumoirtschorren. En, wat dit gebied zo bijzonder maakt: er ligt een hollestelle. Het is de enige resterende hollestelle die nog buitendijks ligt.

De naam Rumoirtschorren, ‘ruum oord’, verwees ongetwijfeld naar de weidsheid en uitgestrektheid van dat schor. Geen ‘ruumwaar’ dus, zoals sommigen de gebiedsnaam op zijn Frans uitspreken. De i staat gewoon om de oo-klank te verlengen, net zoals in plaatsnamen als Oirschot en Oisterwijk.

Herders

Over die uitgestrekte velden zwierven herders met hun kudden en om mens en dier van drinkwater te voorzien waren drinkputten nodig. Die kon je niet graven, want dan zouden ze binnen de kortste keren gevuld zijn met zout getijdenwater. Daarom werd een put niet gegraven, maar gebouwd: bovenop het maaiveld werd een ronde aarden wal aangelegd, met een bodem van klei, waarbinnen het regenwater werd opgevangen. Zo’n waterput werd een hollestelle genoemd.

Hol heuveltje

Een hollestelle is in feite een holle ‘stelle’. Om droge voeten te houden en om bij hoge waterstanden een goed heenkomen te zoeken wierpen herders op de schorren lage heuveltjes op, en die werden vanouds ‘stellen’ genoemd. De middeleeuwse benaming voor een herder was dan ook ‘stellenaar’. Voor zo’n stellenaar behoorden een stelle en een hollestelle tot de eerste levensbehoeften.

Hollestelle.

Hollestelle.

Bron

ZEEUWSLANDSCHAP 24 (2008) 4