’t Hof De Dierik
Tussen de vele monumentale boerderijen die de Bevelanden telt, is ’t Hof De Dierik een uniek bouwwerk. Niet heel oud, gebouwd rond 1920, maar in een historische stijl die volledig afwijkt van de traditionele Bevelandse boerderij. De naam van het Hof is ontleend aan de kreek de Dierik.
Amsterdamse School in een Oudelandse polder
De Dierik in Oudelande is opgetrokken in de stijl van de Amsterdamse School, een bouwstijl die rond 1910 werd ontwikkeld door enkele architecten uit Amsterdam. In eerste instantie was hun werk grootstedelijk en gericht op Amsterdam. Toen de ideeën van de Amsterdamse School zich over het land verbreiden, werd er ook meer gebouwd voor particulieren.
Kenmerkend is het bouwen met baksteen en het toepassen van versieringen van baksteen of gebeeldhouwde natuursteen in de gevels. Steile daken met torentjes en andere details kwamen vaak in het werk terug.
’t Hof De Dierik is een van de weinige voorbeelden van de Amsterdamse Schoolstijl in Zeeland.
De architecten: H.A.J. en Jan Baanders
Twee architecten die zich aangesproken voelden door de ideeën van de Amsterdamse School waren de gebroeders Baanders, Herman junior en Jan. Ze werkten veel voor particulieren. Onder andere voor de familie Tak van Poortvliet, opdrachtgever voor ’t Hof De Dierik.
De gebouwen
Het harmonieuze complex bestaat naast een landhuis met dienstwoning uit meerdere gebouwen. Tegenover het woonhuis staat een L-vormige schuur. Samen met het varkenshok aan een van de open zijden ontstaat een U-vorm waar de mestput zich bevindt (nu omgevormd tot moestuin). In het verlengde van de oprijlaan zien we een dubbele garage, met ten noordwesten daarvan een kippenhok. Iets meer naar achter staat nog een schuur die later, in 1926, is bijgebouwd.
Alle onderdelen van het complex zijn in dezelfde stijl en detaillering uitgevoerd. De gebouwen zijn opgetrokken met roodbruine machinale vormbaksteen, in Vlaams verband, met siermetselwerk en vlechtwerk in de topgevels en gemetselde steunberen op de meeste hoeken. Alles met zadeldaken, gedekt met zwart geglazuurde verbeterde Hollandse pannen, met gootklosjes en geschulpte gootlijsten.
Opvallende details zijn de ventilatietorentjes op de schuur, schoorstenen op de woningen en de klokkenstoel op het herenhuis. Daar hing de klok die werd geluid bij begin en einde van de schafttijd. Sommige ramen van het landhuis zijn gebrandschilderd.
De rode kleur van de rood-groene luiken en de schuurdeuren vinden we ook terug in het interieur van de woning. De balkenplafonds zijn in dezelfde kleur uitgevoerd. Voor een deel hebben de plafonds hun originele kleur behouden. Rood en groen zijn de wapenkleuren van Tak van Poortvliet.
Het trappenhuis heeft nog een houten lambrisering. In de keuken zijn de wanden bedekt met tegels, deels wit, deels meerkleurig Makkums aardewerk. Ook de bakoven is nog aanwezig. Het interieur van het herenhuis is grotendeels in originele staat.
Als we de buitenkant van de gebouwen bekijken zien we een grote variatie aan details. De ramen van de woningen zijn meestal rechthoekig, maar er zijn ook boogvensters en ruitvormige ramen. De vlakverdeling van de vensters bestaat vooral uit rechthoeken, maar we zien ook een indeling in ruiten en driehoeken. Er zijn fraai bewerkte muurankers en luifels boven de deuren en van alle gebouwen zijn de regenpijpen weggewerkt in houten bekistingen. Op veel plaatsen is ook sprake van siermetselwerk, zowel bij de woningen als de bedrijfsgebouwen.
In de grote schuur, met dubbele mendeuren, werden paarden- en koeienstallen gemaakt, met zolders voor de opslag van hooi, stro en graan. De paardenstallen zijn inmiddels afgebroken, maar de koeienstallen zijn nog intact. Ook de graanzolder en de maalderij zijn nog aanwezig.
Tuinaanleg: de ‘architectonische stijl’ en Dirk F. Tersteeg
De zogenaamde ‘architectonische tuinstijl’ ging uit van geometrische vormen. Een van de tuinarchitecten die zich tot deze rechtlijnige stijl aangetrokken voelde, was Dirk Tersteeg.
Kenmerkend voor het werk van Tersteeg is dat hij de tuin beschouwt als een voortzetting van het huis. De tuinen van Tersteeg zijn opgedeeld in verschillende ‘kamers’. Typerend voor zijn ontwerpen zijn rechtlijnige paden, die naar bouwkundige (vaak gemetselde) elementen leiden, bijvoorbeeld naar een prieel, pergola, put of moestuin. De deeltuinen krijgen vaak nadruk door een afsluiting met een heg of een muur, of door een verdiepte aanleg.
De tuin van ’t Hof De Dierik
De tuin in Oudelande is een typisch voorbeeld van het werk van Tersteeg. Vanuit de tuindeuren en over het terras loopt de hoofdas over een smalle strook gras, overgaand in een pad, tot ver achterin de tuin. Naast de strook gras in de eerste ‘kamer’ twee geplaveide paden omzoomd met bloemen. Deze eerste kamer loopt uit in de tweede, die veel groter is en vooral bestaat uit een grasveld. Volgens het ontwerp zou er een ornament in het midden van het grasveld komen, maar dat is nooit gerealiseerd. Naast het gras aan de lange zijden vinden we bloemperken, met daarachter struiken.
Aan de oostelijke korte zijde lopen gras en paden verder door en gaan ze over in een rechthoek en halve cirkels. Met daarin en eromheen rozenperken, bloemen en struiken.
Vanaf het grote grasveld loopt een pad naar het noorden, naar de rozentuin. Naar die tuin is aan drie zijden toegang met een pad overdekt met een ‘berceau’, een tunnel van heggen die elkaar aan de bovenzijde raken. Aan de westkant van de rozentuin groeien rododendrons. Rondom de rozentuin staan hoge heggen, om er een besloten geheel van te maken. De rozen staan in perkjes, met lage heggen rondom.
Verder naar het noorden komen we in de moestuin, door paden verdeeld in geometrische figuren. Een deel van de tuin is beplant met (fruit)bomen en in een hoek van de moestuin liggen de broeibakken, met achttien ramen.
De bloemen- en de moestuin zijn, door het gebruik van heggen en muren, niet of nauwelijks zichtbaar vanuit de dienstwoning. Ook de beplante grasvelden rondom de dienstwoning zijn aangelegd volgens strakke lijnen, met aandacht voor elementen als deuren en putten.
Literatuur
Maristella Casciato, De Amsterdamse School, Rotterdam 1991.
Bonica Zijlstra, Nederlandse tuinarchitectuur 1850-1940, Nederlandse Tuinenstichting, Amsterdam 1986.
Auteur: Jan de Jonge, Heemkundige Kring De Bevelanden.
Dit artikel verscheen eerder in uitgebreidere vorm in tijdschrift De Spuije, aflevering 105 (winter 2018).