Martinus Rijnhout alias Willem Prince

Verhalen Huib Uil

Officieel heette hij Martinus Rijnhout maar iedereen kende hem beter als Willem Prince. Hij genoot grote bekendheid, was in de zomer een welkome gast en in de winter bezorgde hij de jeugd ‘dolle pret’. Hij genoot bovendien de eer dat van zijn portret prentbriefkaarten werden gemaakt.

‘Wullem de waterdraeger’

Op 23 juli 1833 werd ‘een Kind van de mannelijke sekse’ geboren dat twee dagen later werd aangegeven op het Zierikzeese stadhuis. Dat gebeurde door de heel- en verloskundige H.L. van Duyl, die verklaarde dat Wilhelmina Rijnhout, 26 jaar, van beroep dienstbode, de moeder was. De zeilmaker Rochus van den Ende en de kleermaker Anthony Zegers waren als getuigen bij de aangifte aanwezig. Het kind kreeg de naam Martinus, naar zijn moeder. De vader wordt niet genoemd, maar algemeen was bekend dat het ging om Job Prince. Hij was het die in september het overlijden van Wilhelmina aangaf. Het kind werd in de wandeling Willem genoemd naar zijn moeder. Job Prince was loodgieter maar ook kerkknaap, klokluider en koster van de Kleine of Gasthuiskerk.

Prentbriefkaart waarop Martinus Rijnhout alias Willem Prince is afgebeeld (Zeeuws Archief, Beeldcollectie Schouwen-Duiveland).

Prentbriefkaart waarop Martinus Rijnhout alias Willem Prince is afgebeeld (Zeeuws Archief, Beeldcollectie Schouwen-Duiveland).

De functies van klokluider en koster gingen over op Martinus Reijnhoudt. Op zijn beurt werd onze Martinus Rijnhout alias Willem Prince in 1873 klokluider van de Kleine kerk. Hij zou die functie blijven vervullen tot kort voor zijn overlijden in 1907. Op de foto zien we ‘onze Willem’ bij de regenbak van de kerk. In de zomer, wanneer het droog was, leverde hij water. Het tarief was 1 cent per emmer. Wanneer die emmer thuis gebracht werd, kostte het water 2 cent. Willem houdt met zijn rechterhand een hoepel vast. Die deed hij om zijn middel en hield met elke hand de hoepel en een emmer vast. Zo zorgde hij ervoor dat de twee emmers niet tegen zijn lichaam kwamen. Door met kleine pasjes te lopen, voorkwam hij dat er werd gemorst. Willem dankte er twee andere bijnamen aan: ‘Wullem de waterdraeger’ en ‘de lopende regenbak’.

Toverlantaarn en meer

In de wintermaanden was Willem een graag geziene gast bij de Zierikzeese jeugd. Hij had een ‘toverlantaarn’ waarmee hij beelden kon laten zien, zelfs die bewogen. Zo nam hij de kinderen mee op verre reizen naar Amerika of spannende avonturen maar toonde ze ook de mooiste plekjes van Zierikzee. Daarbij was hij een uitstekende verteller. In de loop van de tijd werd Willems toverlantaarn in naam opgewaardeerd. Het heette eerst een ‘kiekkasse’, later het ‘Huiselijk Kunstkabinet’ en tot slot het ‘Sciopticon’. Het programma omvatte toen onder meer: de politieagent, de Niagara-waterval, Assepoester en de waternimf en de geschiedenis van een ezel, alles toepasselijk begeleid door onze Willem met gedichten.

Maar Willem was nog veel meer. Hij soldeerde emmers. Op zondag bezorgde hij de toga’s van de predikanten. Willem was bode van het Muziekgezelschap ‘Kunst en Eer’ waar hij de grote trommel droeg. In wat prozaïscher taal: ‘het lastdragend instrument’. Tijdens bijeenkomsten van de Sociëteit ‘Nut en Genoegen’ serveerde Willem dranken en bij toonuitvoeringen in de Concertzaal schonk hij chocolade. Bij kroonjaren werd hij gehuldigd door zijn trouwe vrienden en kreeg hij cadeaus.

Overlijden

Martinus Rijnhout alias Willem Prince bleef ongehuwd. Hij woonde in bij zijn neef Martinus Reijnhoudt en diens echtgenote Cornelia Leeuw in het huis op de hoek van de Visstraat (nummer 19) en de Sint Domusstraat. Daar overleed hij na een langdurig ziekbed. In het ‘In memoriam’ in de Zierikzeesche Nieuwsbode werden Willems ‘eigenaardige karaktertrekken’ genoemd ‘als een voorbeeld van trouwe en hoogst ijverige plichtsbetrachting’. Het sloot met deze woorden: ‘Met “Willem” is een type heengegaan, die nog lang in heugenis zal blijven bij het oudere en het jongere Zierikzeesche geslacht’. Tijdens de begrafenis was ook ‘Kunst en Eer’ aanwezig.

Dit verhaal verscheen eerder als column in Wereldregio, 3 september 2017.