Keutjes op het strand van Domburg
Heel af en toe wordt er nog eentje gevonden aan de kust van Domburg en Westkapelle. Een keutje. In Westkapelle heten ze boesters. Mensen staan er niet bij stil en steken het schelpje – want dat is het – achteloos in hun zak. Maar het is geen gewoon schelpje. Waarschijnlijk is wat je gevonden hebt maar liefst 270 jaar oud en afkomstig uit het wrak van het fregat de Reygersbroek. Dus vind je een keutje, koester het in al zijn nietigheid als de antiquiteit die het is. Eigenlijk is het aangespoeld geld. Bloedgeld, zelfs. Je zou het niet denken, maar het is een tastbaar overblijfsel van de eens zo bloeiende slavenhandel. Willem Vreeke bewaart zijn eigen gevonden schelpen in een vitrinekastje thuis in Domburg. Hij dook onder water en in de archieven. Over een geheimzinnig schelpje en het gebruik ervan in oude Zeeuwse gezelschapsspelletjes.
Een onopvallend schelpje
Je loopt langs de vloedlijn en het valt niet op. Het schelpje ziet er op het eerste gezicht uit als talloze andere. Klein, bol, een parelmoeren glans en een getand randje. Pas als je het oppakt merk je dat het zo stevig is, zo duurzaam. Het is een bonkje van een schelp, en mooi, dat zeker. Thuis duik je in de boeken en je zoekt op wat je eigenlijk gevonden hebt. Dan ook, wordt de vindplaats ineens belangrijk. Want waar liep ik ook weer precies toen ik dat schelpje vond? Oh ja, tussen Domburg en Westkappel, het Derde Westen noemen wij dat strand. Daar in de buurt.
Keutjesdooze en keutjeszak
Toen ik ongeveer tien jaar oud was, meer dan een halve eeuw geleden, en schelpen aan het zoeken was langs de vloedlijn vond ik af en toe een keutje. Van mijn ouders wist ik dat keutjes tussen Westkapelle en Domburg aanspoelden, maar waar ze vandaan kwamen was onbekend. Ook hoorde ik dat inwoners van Dombug vóór mijn tijd veel meer van die kaurischelpen vonden. En dat die oude Domburgse bevolking de keutjes bewaarde in een ‘keutjesdooze’ of in een gestreept katoenen zakje, de ‘keutjeszak’. Later hoorde ik dat de bijzondere schelpjes tot in de 20ste eeuw gebruikt werden als fiches bij oude Zeeuwse gezelschapsspelen als ‘kienen’ en ‘klok en hamer’.
Aan de andere kant van de wereld
Dat is frappant, want eigenlijk was dat precies waar de schelpjes voor waren opgevist en gebruikt: om als geld te dienen. Maar dan aan de andere kant van de wereld, langs de kusten van de Indische Oceaan en de Stille Zuidzee. Daar betaalden de mensen met kauri’s. Een van de belangrijkste vindplaatsen waren de kusten van de Malediven. Hoe kwamen ze dan helemaal aan mijn kust terecht, vroeg ik me af. Aan de vloedlijn van mijn Domburgse strand?
In de archieven, vooral die van de West-Indische Compagnie (WIC) en de Middelburgsche Commercie Compagnie (MCC) vind je het antwoord. De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) transporteerde grote hoeveelheden kaurischelpen als ballast aan boord van Oostindiëvaarders naar Nederland. Hier verkocht de Compagnie de kauri’s aan slavenhandelaren, die ze als ruilmiddel gebruikten in West-Afrika om slaven te kopen.
Het wrak van de Reygersbroek
Dan over de Domburgse en Westkappelse kauri’s. In het jaar 1738 voer het fregat de Reygersbroek van Ceylon via Kaap de Goede Hoop naar Holland met kauri’s aan boord. Het fregat kwam in ernstige moeilijkheden op de banken van de Ooster Rassen, en werd op de Westkappelse zeedijk door wind en golven in stukken gebeukt en kapot geslagen. Dat schip bevatte de schelpen die later door generaties en generaties Walcherenaars op dat bewuste stuk kust werden gevonden. Overigens was het strand tussen Domburg en Westkapelle niet de enige Zeeuws vindplaats van kauri’s. Ook in Ritthem en vooral in de Kaloot zijn er gevonden, soms vroeger in tamelijk grote hoeveelheden. Uit onderzoek naar de wrakken van de oude VOC-schepen is komen vast te staan dat het hier gaat om enkele andere wrakken, maar wel uit ongeveer dezelfde tijd.
De Reygersbroek verging dus op de Westkappelse dijk en haar lading werd in de paar honderd jaar daarna door de stroming van de zee mondjesmaat verspreid om aan te spoelen en gevonden te worden door jongetjes als ik. En jaren eerder ook door Zeeuwen die de schelpjes verzamelden, ze opborgen in een gestreepte katoenen zak die ze speciaal naar de schelpen noemden, de keutjeszak, om er in alle vrolijkheid de traditionele gezelschapsspelletjes van die tijd mee te spelen.
Ik heb het schip de Reygersbroek, of om precies te zijn: de restanten ervan, met eigen ogen gezien. Zo rond 1973 begon ik met duiken als hobby. Eerst deed ik ervaring op in de Oosterschelde, enkele jaren later dook ik als eerste voor de kust van Westkapelle, waar in de Tweede Wereldoorlog de dijkdoorbraak was en de landing voor de bevrijding van Walcheren plaatsvond. Nu nog liggen daar veel resten (stukken van landingsvaartuigen en dergelijke) van de oorlog. Jaren later echter dook ik met Rob Leeuwis (bioloog Rijkswaterstaat) aan de voet van de oude Westkappelse zeedijk en we vonden iets anders. Restanten van een wrak, houten planken en een houten pen-en-gatverbinding aan een spant. Uit archiefonderzoek bleek ons dat het hier ging om het wrak van de Reygersbroek.